Utopische Beloften – Internetrealiteif
Belofte Één: Het Nieuwe Lichaam
Belofte Vijf: Nieuw Bewustzijn
‘Wilde Natuur’: De Unabomber Ontmoet De Digelite
Grrrlpower: De Opmars Van Cyberfeminisme
De Klimatologische Stad Van Peter Van Gogh
Techgnosis: Interview Met Erik Da Vis
Generatie Dotcom 1.3: Lovebytes
anarchistisch tijdschrift
Negen en twintigste jaargang, nr. 133, winter/voorjaar 2001.
De AS verschijnt in vier afleveringen per jaar en is een uitgave van
Stichting De AS, Moerkapelle.
ISSN-nummer 0920-3257.
Bestelling: door storting op postgiro 4460315 van de AS te Moerkapelle.
Jaarabonnement: ƒ37,50; buiten Benelux ƒ42,50.
Druk: BGS, Schiedam.
Zetwerk: Stichting Rode Emma, Amsterdam.
Adreswijzigingen: bij voorkeur per briefkaart, of per giro (verbeter het adres op de kaart) graag met vermelding van de postcode.
Reklamering: met vermelding van de laatste betaaldatum, als aangegeven in uw giro- administratie.
Nieuwe abonnementen: gaan in met het eerste nummer van de jaargang, tenzij anders aangegeven bij bestelling. Zonder opzegging worden abonnementen verlengd.
Adres: postbus 43,2750 AA Moerkapelle.
Redactie: André Bons, Marius de Geus, Jaap van der Laan, Wim de Lobel, Hans Ramaer.
Redactieraad: Arie Hazekamp, Thom Holterman, Rudolf de Jong, Freek Kallenberg, Judith Metz, Bas Moreel, André de Raaij, Sies van Raaij, Siebe Thissen, Rymke Wiersma, HannekeWillemse.
Verder wetkten mee: Sahkra-l’Assal, Konrad Becker, Karlijn de Blécourt, Gertjan Broekman, Cees Bronsveld, Critica! Art Ensemble, Mark Dery, Karin van Haasteren (illustraties), Wilfried Hou Je Bek, Cécile van Laar, P’tje Lanser, Willie Verhoysen.
Publicatie van een bijdrage impliceert niet dat daarin of daardoor redactionele standpunten worden weergegeven.
Internet: www.geocities.com
Freek Kallenberg
Technologische vernieuwingen gaan altijd gepaard met beloften van een nieuwe en vooral betere wereld. De ‘revolutie’ in de computertechnologie en telecommunicatie vormt hierop geen uitzondering. Nieuwe sociale verbanden, versterkte gemeenschapszin, het ontstaan van allerlei basisbewegingen, directe(re) democratie, de grotere mogelijkheid van controle op de overheid en het herstel van het publieke domein zonder markt en staat... het zou volgens de internetpioniers allemaal mogelijk worden.
Ruim twintig jaar later is deze euforie voornamelijk terug te vinden in beleidsnota’s en reclamespotjes die ons in de virtuele wereld dingen beloven die in de ‘reële’ wereld zijn gesloopt. De internetpioniers likken hun wonden en zoeken in de hoeken en gaten van het net naar mogelijkheden om hun dromen alsnog gestalte te geven. Een goed moment om een nummer van De AS te wijden aan de libertaire pretenties en valkuilen van deze nieuwe technologieën.
In libertaire kringen wordt het techno- logiedebat veelal gedomineerd door pro’s en anti’s en staat de vraag of we voor of tegen technologie dienen te zijn centraal. Veel verder zal dit ons niet helpen. Niet alleen beroepen vóór- en tegenstanders zich, zoals Mark Dery in zijn bijdrage elders in dit nummer laat zien, vaak op dezelfde hogere macht, in dit geval de ‘wilde’ natuur, maar in onze met technologie doordrenkte maatschappij waarin ‘natuur’ zelf met de nieuwste technologieën geproduceerd of beschermd wordt, is een onderzoek naar de werking van technologieën en een deconstructie van de vertogen die hen omgeven van groter belang voor libertaire praktijken dan de vraag of ze goed of slecht zijn.
Een blik in het technologienummer van De AS (73) leert dat er wat betreft deze werking een hoop veranderd is. In zijn inleiding stelde Hans Ramaer destijds dat technologie een weloverwogen keuze van machthebbers is voor specifieke technieken. “In het algemeen zijn dat technieken die centralisering en grootschaligheid vereisen en die zich gemakkelijk laten combineren met een hiërarchische arbeidsstructuur. “ Nu, vijftien jaar later, bedienen diezelfde machthebbers zich van decentrale, kleinschalige technieken en zijn werknemers ingebed in een wereldomspannend ’glocaal’ netwerk waarin hiërarchische bevelsstructuren zijn vervangen door horizontale elektronische datastromen en werknemers zelfstandig mogen werken daar informatie hen toch wel in-formatie houdt. Het kapitaal kan zich blijkbaar alles toe- eigenen, óók anarchistische uitgangspunten. Sommigen menen dat het hiermee haar eigen graf heeft gegraven, daar de anarcherende tendensen van de nieuwe technologieën zich tenslotte tegen haar zullen keren. Anderen zien in deze vreemde coalitie juist de contouren van een nieuwe totalitaire wereldheerschappij.
In deze AS wagen we ons aan utopische beloften noch doemscenario’s maar storten ons in de huidige technocultuur waarbij we ons laten leiden door de slogan van de rappers van Public Enemy: ‘Don’t believe the hype’.
Critical Art Ensemble
Er bestaat ongetwijfeld een dringende behoefte aan internetkritiek. Sommige critici hebben de nieuwe wereld van de computercommunicatie weliswaar met een gezonde dosis scepsis benaderd, maar hun boodschap is verloren gegaan in het spektakel van de commerciële hype. De onstuitbare vloedgolf van verleiding heeft zovelen in de ban gebracht van haar dynamische utopische schoonheid dat er weinig tijd is overgebleven voor zorgvuldige reflectie.
Laten we om te beginnen erkennen dat we met de nieuwe apparatuur inderdaad een glimp zouden kunnen opvangen van een betere toekomst Het standpunt van de neoluddieten, die vinden dat techno-apparatuur zonder meer van de hand gewezen moet worden, zo niet vernietigd, delen wij niet. Voor degenen die over de noodzakelijke harden software alsook over de technische vaardigheden beschikken, biedt computercommunicatie ongetwijfeld betere mogelijkheden voor het opslaan, opvragen en uitwisselen van informatie. En dit biedt vervolgens mogelijkheden tot cross-culturele, artistieke en kritische samenwerking. Ontegenzeglijk zitten er potentieel-humanitaire voordelen aan elektronische systemen. Wij betwijfelen echter of de apparatuur ook wordt gebruikt voor deze doeleinden. Bovendien vragen we ons af wat de politieke principes zijn die de ontwikkeling en toegankelijkheid van het net sturen.
Dit is niet de eerste keer dat een elektronische utopie wordt beloofd. Je hoeft maar terug te kijken naar Bertold Brechts kritische houding ten opzichte van de radio om ongerust te worden wanneer dergelijke beloften nieuw leven wordt ingeblazen. Hoewel Brecht inzag dat de radio mogelijkheden bood om informatie te verspreiden voor humanitaire en culturele doeleinden, was hij niet verbaasd toen bleek dat de radio juist voor het tegenovergestelde werd gebruikt.
Tijdens de videorevolutie van begin jaren zeventig was er een kort moment van euforie. Veel mensen dachten dat er gehoor gegeven zou worden aan Brechts oproep voor een interactief, de- mocratisch, elektronisch medium. Door de ontwikkeling van de thuisvideo leek het reëel dat men binnenkort zelf televisieprogramma’s zou kunnen produceren. Toen de prijzen van videoapparatuur kelderden en kabelstructuren de mogelijkheden boden voor distributie, leek de elektronische utopie op handen te zijn. Toch is de thuisvideostudio er nooit gekomen.
Uit het niets leken muren en grenzen op te duiken om de utopische droom te verstoren. De Amerikaanse normen vereisten ineens apparatuur waar niemand toegang toe had of die niemand zich kon veroorloven, behalve de kapitaalkrachtige mediabedrijven. De meeste kabelkanalen bleven gecontroleerd worden door commerciële omroepen en de paar openbaar toegankelijke kanalen vielen in handen van toezichthouders die ‘gemeenschapsnormen’ aanvoerden als motief om de omroepen te ordenen. De verwachtingen van de video-utopis- ten werden al op het niveau van de distributie de grond ingeboord.
Als uitvloeisel van de pc-revolutie van begin jaren tachtig is, met de realisering van een ‘wereldwijd’ distributienetwerk, die duizelingwekkende euforie nu weer terug. Zoals verwacht wordt het dagelijks leven van bureaucraten en technocraten in de eerste wereld overspeeld door de utopische beloften van de corporatistische spektakelmachine en lijkt het geloof weer de kop op te ste ken – althans onder het technisch ingewijde deel van de bevolking – dat het deze keer anders zal zijn. En tot op zekere hoogte is de situatie ook anders. Er bestaat inderdaad een elektronische vrije zone, maar wij beschouwen dat als een zeer bescheiden ontwikkeling. Verreweg het meest substantiële gebruik van de elektronische apparatuur heeft te maken met het handhaven van de orde, met het herhalen van de dominante, pankapitalistische ideologie en met het tot ontwikkeling brengen van nieuwe markten.
Op het gevaar af een open deur in te trappen, willen we graag de oorsprong van internet in herinnering brengen. Het komt voort uit de wens van het Amerikaans leger om bij een nucleaire aanval de bevelstructuur in stand te houden. Het antwoord was een elektronisch netwerk dat in staat was zichzelf onmiddellijk om te leiden ingeval een of meer schakels waren vernield. Zodoende konden de autoriteiten zelfs tijdens de ergste rampen met elkaar blij-
ven communiceren. Het feit dat dit soort plannen de oorsprong vormde van internet, moet bij iedereen die nadenkt over die apparatuur argwaan wekken. Ook moet erop worden gewezen dat de gedecentraliseerde trekjes waar zovelen het internet voor bejubelen, niet het gevolg zijn van anarchistische bedoelingen, maar van een nomadische militaire strategie.
De volgende groep die – na de militairen – on line ging, bestond uit wetenschappelijke onderzoekers. Het zou leuk zijn om te geloven dat hun verrichtingen gunstig waren voor internet, maar we moeten ons toch afvragen waarom ze überhaupt toegang kregen tot deze technologie. De wetenschap heeft zich altijd gerechtvaardigd doordat ze ‘waardevrij’ op zoek zou zijn naar de waarheid, maar die zoektocht kost geld. En dus gaat de politieke economie met haar machtige invloed op de verheven doelstellingen van waardevrij onderzoek een rol spelen. Krijgen onderzoekers geld aangeboden zonder restricties? Dat lijkt nogal onwaarschijnlijk: instituten die geld geven, verwachten altijd enige vorm van winst op hun investering. In de Verenigde Staten eist men meestal theoretische of technologische resultaten voor militaire doeleinden of toepassingen die de economische ontwikkeling versterken. Hoe groter de resultaten die de wetenschap wat dat betreft belooft, hoe royaler de financiële steun. In de VS krijgen zelfs wetenschappers niets voor niets.
Doordat er behoefte bestond aan grotere efficiëntie in onderzoek en ontwikkeling, werd het net geopend voor academici. Daarmee werd een noodzakelijke mate van ordeverstoring geïntroduceerd. Elementen van vrijezone-infor- matieuitwisseling kwamen naar boven en vervolgens eisten andere investeerders, vooral ondernemingen, hun deel van de elektronische koek. Op internet konden financiële zaken worden gedaan op relatief betrouwbare en efficiënte wijze. Naarmate de vrije zone groeide, beseften de ondernemingen dat er een nieuw marktmechanisme aan het ontstaan was. Toen de marktdes- kundigen werden losgelaten op internet, ontstond er een merkwaardige paradox: het vrije marktkapitalisme kwam in conflict met het conservatieve verlangen naar orde. Het werd duidelijk dat de autoriteiten een zekere mate van chaos moesten tolereren teneinde de nieuwe markt maximale mogelijkheden te geven. Het was ten eerste nodig om de rijke klassen te verleiden tot het gebruiken van internet voor consumptie en amusement en ten tweede om het net aan te bieden als een alibi voor de illusie van maatschappelijke vrijheid. Hoewel de algehele controle over communicatie verloren ging, waren de totale kosten van deze ontwikkeling voor regeringen en ondernemingen minimaal, zeker in vergelijking met wat er gewonnen werd.
Op deze wijze werd het meest succesvolle repressieve apparaat aller tijden geboren en toch werd (en wordt) het met succes gepresenteerd als een symbool van bevrijding. Wat nog beangstigender is, is dat sommige van de beste bondgenoten van de ondernemingen bij het in stand houden van het blinkend utopisch oppervlak van de cyberspace, behoren tot juist de bevolkingsgroepen die beter zouden moeten weten. Tech- no-utopisten hebben de commerciële hype aanvaard en verspreiden die nu als de internetrealiteit. Deze betreurens- waardige alliantie tussen de elite virtuele klasse en de nieuwe cybernauten is gestoeld op vijf cruciale virtuele beloften. Dit zijn de beloofde sociale veranderingen waarvan lijkt dat ze op elk moment kunnen plaatsvinden, maar die in werkelijkheid nooit zullen ontstaan.
Zij die bekend zijn met de discussies over cyberspace en virtuele werkelijkheid hebben deze belofte keer op keer te horen gekregen, en in feite zit er ook een kern van waarheid in. Het virtuele lichaam is een lichaam met enorme mogelijkheden. We kunnen ons er opnieuw op schrijven, gebruikmakend van elk gewenst codeersysteem. We kunnen nieuwe lichaamsconfiguraties uitproberen en experimenteren met onsterfelijkheid door naar plaatsen te gaan en dingen te doen die in de fysieke wereld onmogelijk zijn. Voor het virtuele lichaam staat niets vast en is alles mogelijk. Dit is precies de reden waarom hackers lichaamloos bewustzijn willen worden dat zich vrijelijk door cyberspace beweegt, hun wil opleggend aan het beeld van hun eigen lichaam en hun eigen omstandigheden. Aangezien de virtuele werkelijkheid met elke nieuwe generatie computertechnologie beter wordt, zal deze belofte misschien ooit de wereld van het multizintuiglijke binnengaan; momenteel blijft het echter beperkt tot geslachtswisselingen op babbelboxen of vluchtsimulatoren op de game boy.
Wat heeft dit zogenaamd bevrijde lichaam gekost? Het werd betaald in de vorm van een verlies van individuele soevereiniteit, niet alleen van degenen die internet gebruiken maar van iedereen in samenlevingen die aan elkaar hangen van de technologie. Met het virtuele lichaam kwam zijn fascistisch broertje, het datalichaam: een veel hoger ontwikkelde virtuele gedaante die volledig in dienst staat van de politiestaat van het bedrijfsleven. Het datalichaam is de totale verzameling gegevensbestanden die te maken hebben met een individu. In onvolwassen gedaante bestaat het datalichaam al sinds de dageraad van de beschaving, want het gezag heeft altijd gegevens bijgehouden over zijn ondergeschikten. Tussen de bescheiden die door egyptologen werden gevonden, zaten belastinggegevens.
Wat het datalichaam tot volwassenheid heeft gebracht is de technologische apparatuur. Met zijn immense opslagcapaciteit en met technieken om snel informatie te ordenen en op te vragen, is geen detail van het maatschappelijk leven meer te onbeduidend om te registreren en nauwkeurig te bekijken. Vanaf het moment dat we worden geboren en onze geboorteakte on line gaat, tot de dag dat we doodgaan en onze overlijdensakte on line gaat, wordt ons leven tot in detail opgetekend: van gegevens over schoolopleiding, reizen, verzekeringen, belasting, consumptie en communicatie, tot medische gegevens, strafblad, investeringen... gegevens tot in het oneindige.
Het datalichaam heeft twee primaire functies. De eerste staat in dienst van het repressieve apparaat, de tweede van de marketing. Het verlangen van de autoritaire macht om het leven van zijn onderdanen geheel doorzichtig te maken, wordt met het datalichaam bevredigd. Iedereen staat voortdurend onder toezicht als gevolg van de noodzakelijke interactie met de markt. Hoe gedetailleerd het datalichaam precies is, weten we niet, maar het is gedetailleerder dan we zouden willen.
De tweede functie van het datalichaam is om marktdeskundigen accurate demografische informatie te bezorgen voor het creëren van doelgroepen. Aangezien het pankapitalisme het probleem van de productie al lang achter zich heeft gelaten en veranderde van een economie van behoefte naar een economie van verlangen, hebben marktdes- kundigen betere methoden ontwikkeld om op kunstmatige wijze verlangens te creëren naar producten waar geen behoefte aan is. Het datalichaam geeft hen inzicht in consumptiepatronen, koopkracht en ‘lifestyle keuzes’ van mensen met extra inkomen. De postmoderne slogan ‘Jij zoekt het artikel niet uit, het artikel zoekt jou uit’, heeft meer betekenis dan ooit.
Maar het meest angstaanjagende aspect van het datalichaam is, dat het het centrum vormt van het maatschappelijk bestaan van een individu. Het vertelt de leden van de ambtenarij wat onze culturele identiteiten en rollen zijn. Wij zijn niet bij machte het datalichaam tegen te spreken. Zijn woord is wet. Vanuit het gezichtspunt van commerciële of gouvernementele bureaucratieën is iemands organisch bestaan niet langer een beslissende factor. Gegevens zijn het centrum geworden van de sociale cultuur en ons organisch vlees is slechts een nagemaakte weergave van de oorspronkelijke gegevens.
Eerder in de twintigste eeuw deed de grote socioloog Max Weber uit de doeken waarom bureaucratieën zo goed werken als middel van gerationaliseerde maatschappelijke organisatie in complexe samenlevingen. Bij het vergelijken van zijn ideaaltype en de bureaucratische praktijk komt slechts één zwak punt tevoorschijn: het zijn mensen die de arbeid leveren voor deze instituties. Jammer genoeg hebben mensen niet-ra- tionele kenmerken en de meest beruchte daarvan is het uitdrukken van verlangen. Liever dan te werken met optimale efficiëntie, zijn organische eenheden geneigd te zoeken naar wat hen plezier verschaft, op manieren die in strijd zijn met de instrumentele doelstellingen van de bureaucratie. Alle variëteiten van creatief slacken worden door organische eenheden toegepast: van werkvertragingen tot onnodige babbeltjes met collega’s. Door de hele twintigste eeuw heen zijn beleidsmakers en managementklassen op zoek geweest naar manieren om die activiteiten te stoppen, teneinde de arbeidsop- brengst te maximaliseren.
Het toonbeeld van arbeidsverhoging kwam met de uitvinding van de robot. Zolang de robot het doet, blijft hij zijn taak doen. Mensen volledig vervangen door robots is onmogelijk want robots zijn tot dusver alleen in staat tot eenvoudige (maar precieze) mechanische taken. Ze worden bestuurd door data, in tegenstelling tot het menselijk vermogen tot conceptherkenning. De vraag wordt dan, hoe mensen gemaakt kunnen worden tot robots of, om het verhaal te updaten, tot cyborgs. Momenteel is veel van die technologie al voorhanden. Echter, het hebben van de technologie, zoals hoofdtelefoons en draagbare computers, is niet voldoende. Mensen moeten ertoe verleid worden ze te gebruiken, op zijn minst totdat een technologie wordt ontwikkeld die permanent op hun lichaam bevestigd kan worden.
En de methoden van verleiding? Gemak. Het leven zal zoveel gemakkelijker worden als we ons maar aansluiten op de machine. Zoals gewoonlijk zit er een korreltje waarheid in dit beeld. Ik geef eerlijk toe dat mijn leven er gemakkelijker op is gemaakt sinds ik een computer gebruik, maar alleen in bepaalde zin. Het is nu gemakkelijker een artikel af te krijgen dan toen ik pen en papier gebruikte of een typemachine. Het probleem is echter: nu kan (en daardoor moet) ik twee artikelen schrijven in de tijd die het vroeger kostte om er éên te produceren. De geïmpliceerde belofte dat je door de computer meer vrije tijd hebt, is vals.
Bovendien kunnen mensen zich nu nog losmaken van hun werkplek. We worden er echter toe overgehaald ernaar te verlangen onze elektronische uitbreidingen altijd bij ons te hebben. De nieuwste reclamespots van AT&T laten perfect zien hoe dat gaat: ‘Heb je ooit een fax gestuurd... vanaf het strand? Dat komt nog wel.’ Of: ‘Heb je ooit een telefoontje gekregen... op je pols? Dat komt nog wel.’ Dit spotje is bijzonder amusant: een jongeman die net een berg heeft beklommen en naar een zonsondergang kijkt, krijgt een telefoontje van zijn vrouw op zijn polstele- foon en hij beschrijft de pracht van de zonsondergang. Wie houdt wie nu voor de gek? Zal je vrouw je opbellen terwijl je een berg aan het beklimmen bent? Zul je de behoefte gaan voelen een fax te versturen terwijl je op het strand ligt te luieren? De bedoeling van het bedrijfsleven om deze technologie in te zetten is (naast winst) zo doorzichtig dat het pijnlijk wordt. Wat werkelijk bedoeld wordt is: ‘Heb je ooit op een werkplek gezeten... 24 uur per dag, 365 dagen per jaar? Dat komt nog wel.’
Momenteel bestaat er in de VS geen populairdere kreet dan ‘gemeenschap’. Dit woord is zo betekenisloos dat er zowat elke maatschappelijke uiting mee kan worden beschreven. Meestal wordt het gebruikt om sympathie of identificatie te suggereren met een bepaalde groepering. In die betekenis hoor je over de homogemeenschap of de afro- Amerikaanse gemeenschap. Er bestaan zelfs oxymorons als ‘de internationale gemeenschap’. Marktdeskundigen zijn er als de kippen bij geweest om munt te slaan uit dit lege begrip. In het besef van de extreme vervreemding waar zo- velen onder het bewind van het panka- pitalisme door zijn aangetast, bieden ze internettechnologie aan als geneesmiddel voor een gevoel van verlies dat nergens aan toegeschreven kan worden. Met babbelboxen, nieuwsgroepen en andere digitale omgevingen wordt het nostalgisch verlangen naar een gouden eeuw van gezelligheid – die nooit heeft bestaan – vervangen door een nieuw, modern gevoel van gemeenschap.
Deze belofte werkt alleen maar op de zenuwen, er zit geen greintje waarheid in. Als er al reden bestaat tot optimisme, dan is dat enkel in de mate waarin dat in het begin van deze tekst werd genoemd, namelijk dat internet een breder spectrum van informatie-uitwisse- ling mogelijk maakt. Iedereen die ook maar ’n beetje verstand heeft van sociologie begrijpt echter dat informatie-uit- wisseling op geen enkele manier een gemeenschap vormt.
Gebruikmaken van internet voor iets anders dan het verzamelen van informatie is voor het CAE een hoogontwikkelde, anti-maatschappelijke vorm van met elkaar omgaan. Dat iemand thuis of op kantoor zou willen blijven en menselijk contact zou verwerpen ten gunste van een tekstueel tot stand gebrachte communicatie-ervaring, kan slechts een symptoom zijn van stijgende vervreemding, niet als een geneesmiddel daarvoor. Waarom het repressieve apparaat zou willen dat dit isolement zich verder ontwikkelt, is nogal duidelijk. Als iemand on line is, is hij of zij van de straat en ruim binnen de grenzen van de controle. Waarom het marketingapparaat zo’n situatie zou wensen is even duidelijk: hoe eenzamer mensen worden, hoe meer ze zich wenden tot werk en consumptie om plezier te zoeken.
Zouden we in een tijd dat de openbare ruimte aan het afnemen is en vervangen wordt door gefortificeerde instituties zoals winkelcentra, themaparken en andere uitingen van gedwongen consumptie die willen doorgaan voor plaatsen voor sociale interactie, niet moeten zoeken naar een gevoel voor het sociale (wat in zekere mate nog steeds mogelijk is), dat direct is en zonder enige tussenkomst, in plaats van deze anti-publieke ruimten gekopieerd te zien in een nog eenzamere elektronische vorm?
Een andere belofte die eindeloos wordt herhaald in verhandelingen over cyber- space is het idee dat de elektronische apparatuur het toppunt zal zijn van utopische democratie. Zeker heeft internet enkele democratische trekjes. Het geeft alle cyberburgers de mogelijkheid in contact te treden met alle andere cyberburgers. Op internet is iedereen gelijk. Het trotse symbool van deze nieuwe democratie is het Wereld Wijde Web. Mensen kunnen hun eigen homepage bouwen en nog meer mensen kunnen die sites bezoeken. Allemaal prima, maar we moeten ons afvragen of deze democratische karakteristieken ook werkelijk een basis vormen voor democratie. Een platform voor individuele stemmen is niet genoeg, zeker op het Web, waar zoveel stemmen verloren gaan in de warboel van gegevensbrok- stukken. Democratie is afhankelijk van het vermogen van het individu om in te werken op de informatie die wordt ontvangen. Jammer genoeg is autonome actie, zelfs met internet, net zo moeilijk als ooit.
De moeilijkheid is drieledig. Ten eerste is er het probleem van waar iemand zich bevindt, van geografische scheiding. In het geval van informatievergaring is de informatie slechts in zoverre bruikbaar als de situatie en locatie van het fysieke lichaam dat toelaten. Zo zal een homoseksuele man die ergens woont waar homofobie heerst of, erger nog, waar homoseksualiteit illegaal is, nog steeds niet in staat zijn zich openlijk te laten leiden door zijn verlangens, ongeacht de informatie die hij op het net kan verzamelen. Hij zit nog steeds opgesloten in de repressieve praktijk van zijn dagelijks leven en blijft gereduceerd tot passief toeschouwer met betrekking tot het object van zijn verlangen.
Het tweede probleem is er een van institutionele onderdrukking. Niemand zal ontkennen dat internet kan fungeren als een fantastisch pedagogisch instrument en als een geweldig middel tot zelfeducatie. Jammer genoeg heeft internet erg weinig legitimiteit als educatieve instelling. Om er legitimiteit aan toe te kennen, moet internet gebruikt worden in de context van de fysieke wereld en onder het juiste toezicht. Opdat de kenniswaarde die vanaf internet wordt verworven, maatschappelijk geaccepteerd wordt, dient onderwijs via internet genoten te worden binnen de context van een school of universiteit Deze onderwijscontext wordt zodanig versterkt dat de status-quo van de verdeling van onderwijs gehandhaafd blijft. Als gevolg daarvan kan iemand een hele hoop kennis verwerven vanaf internet, maar nog steeds geen onder- wijskapitaal hebben dat ingeruild kan worden op de markt.
Het laatste probleem is dat internet functioneert als disciplinair apparaat door middel van doorzichtigheid. Als mensen het gevoel hebben dat ze onder toezicht staan, zijn ze minder geneigd dingen te doen die buiten de norm liggen; dat betekent dat ze zich minder snel vrijelijk zullen uitdrukken of op enige andere wijze zullen handelen op een wijze die politieke en maatschappelijke veranderingen ten gevolge zou kunnen hebben binnen hun omgeving. In die zin dient internet om activiteiten teniet te doen in plaats van ertoe aan te zetten. Het kanaliseert mensen naar ordelijke homogene activiteiten in plaats van dat het de acceptatie van verschillen versterkt die democratische samenlevingen nodig hebben.
Natuurlijk zijn er momenten waarop doorzichtigheid tegen zichzelf kan worden gekeerd. Een van de redenen bijvoorbeeld dat het tegenoffensief van de Mexicaanse PRI-regering niet eindigde in een totale afslachting van de Zapatis- tas, lag in het feit dat de Zapatistas gebruik maakten van internet om de aandacht gericht te houden op haar leden en haar zaak. Vrijwel hetzelfde kan gezegd worden over het uitstel van executie voor de zwarte journalist en activist Mumia Abu-Jamal.
Het laatste punt is, dat we ons moeten blijven herinneren dat internet niet in een vacuüm zit. Het is nauw verbonden met allerlei maatschappelijke structuren en historische krachten en daarom kan zijn democratische structuur niet geanalyseerd worden alsof het een gesloten systeem is.
Als we de demografische aspecten in ogenschouw nemen, lijkt het bereiken van democratie via internet zelfs nog onwaarschijnlijker Er zijn vijfeneenhalf miljard mensen op de wereld. Meer dan een miljard slaagt er nauwelijks in om zich in leven te houden. De meeste mensen hebben niet eens telefoon en het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat ze ooit een computer krijgen, laat staan dat ze on line gaan. Dit doet de vraag rijzen of internet een middel is tot democratie of gewoon een andere manier om de wereld te verdelen in rijk en arm?
We moeten ons ook afvragen hoeveel mensen internet werkelijk zien als een relevant onderdeel van het dagelijks leven. Het lijkt onwaarschijnlijk dat het aantal internetgebruikers zodanig zal toenemen dat het meer mensen zal omvatten dan degenen die de noodzakelijke opleiding hebben en/of in dienst zijn van bureaucratische en technocratische instellingen. Wij denken dat internet een elitebolwerk zal blijven en dat het merendeel van de Eerste Wereldbevolking hoofdzakelijk zal deelnemen aan de computerrevolutie als passieve consument in plaats van als actieve deelnemer. Men zal computerspelletjes spelen, interactieve tv kijken en winkelen in virtuele winkelcentra. De onderlinge verdeeldheid qua scholing zal dienst doen als bewaker van de virtuele grens tussen passief en actief gebruiker en zorgt er ook voor dat het aantal mensen dat deelneemt aan multidirectionele interactiviteit, niet substantieel zal toenemen.
Van de hele internethype is deze belofte wellicht de meest verraderlijke, doordat ze geen corporatistische sponsor lijkt te hebben. Het idee van het nieuwe bewustzijn is naar boven gekomen uit het new age denken. Er bestaat een geloof, gepromoot door cyber goeroes (Timothy Leary, Jason Lanier, Roy Ascott, Richard Kriesche, Mark Pesci), dat internet het gereedschap is van een goedaardig collectief bewustzijn. Het is het brein van de planeet die op transcendente wijze wordt vergeestelijkt door de activiteit van de gebruikers. Het kan functioneren als een derde oog of zesde zintuig voor hen die zich één voelen met deze wereldwijde ontmoeting. Deze denkwijze is de hoogste vonn van etnocentrisme en kortzichtig klassenbesef.
Zoals gezegd wordt de burgerij van de Derde Wereld en het grootste deel van de Eerste Wereld grondig gemarginaliseerd in dit goddelijk plan. Wat het verder ook moge zijn, deze theorie is een kopie van het vroegkapitalistisch imperialisme en brengt begrippen in herinnering zoals Manifest Destiny, de ne- gentiende-eeuwse doctrine van de ‘Onloochenbare Bestemming’ (heel Noord- Amerika aan de VS!). Als het nieuwe bewustzijn al ergens naar verwijst, is het wel de new age van het imperialisme dat zal worden gerealiseerd door middel van informatiecontrole (dit in tegen stelling tot het vroegkapitalistisch model van militaire overheersing). Bij het onder de loep nemen van de voorgaande vier beloften blijkt, dat elke belofte een replica is van de autoritaire ideologie ter rechtvaardiging van grotere repressie. Het nieuwe bewustzijn is hierop geen uitzondering. Zelfs als we de goede bedoelingen en optimistische verwachtingen van de new age cyber- nauten accepteren, hoe zou iemand kunnen concluderen dat een apparaat dat ontstond uit militaire agressie en commerciële plundering op enigerlei wijze zou kunnen functioneren als een nieuwe vorm van aardse, spirituele ontwikkeling?
Hoe zeer het ons ook spijt, maar het grootste deel van internet is zoals gebruikelijk kapitalistisch. Het is een terrein voor repressieve orde, voor het zakendoen met kapitaal en voor excessieve consumptie. Hoewel een klein deel van het net misschien kan worden gebruikt voor humanistische doeleinden en om autoritaire structuren tegen te gaan, is de algehele functie allesbehalve humanistisch.
Op dezelfde wijze als we er niet over zouden peinzen een ongeregelde kun- stenaarswijk representatief te laten zijn voor een hele stad, moeten we er ook niet vanuit gaan dat onze eigen kleine vrije zones representatief zijn voor het digitale imperium. Evenmin kunnen we onze toekomst toevertrouwen aan de loze beloftes van een verleider die geen liefde in zijn hart heeft.
Mark Dery
‘Toenemende onverdraagzaamheid ten opzichte van inbreuken op de heerschappij van de biologie.’ (Kevin Kelly, ‘Characteristics of the Emerging Network Economy’)[1]
Met het voorpagina-artikel ‘Odyssee van een Gestoord Genie’ nodigt Time Magazine van april 1996 ons uit de zwerftocht van de (toen nog vermoedelijke} Unabomber – Ted Kaczynski – te zien als een transformatiescène uit de film An American Werewolf in Londen. In vijf foto’s ondergaat Kaczynski de metamorfose van het keurig in modelpak en stropdas geklede wiskundelulletje dat hij was op de middelbare school en Harvard van de jaren vijftig en begin zestig, naar de ruigbehaarde, vaalgele kluizenaar van een politiefoto uit 1996. Zoals in alle weerwolfverhalen gaat het ook deze keer om een Wilde Natuur die wraak neemt op de cultuur, oftewel de nachtmerrie (deels Darwin, deels Freud) van de terugkeer van wat ooit in een aflevering van de soap Cheers werd genoemd ‘de innerlijk harige mens’: het bestiale zelf, in het gareel gebracht door evolutie en civilisatie In dit geval werd de cultuur overweldigd door wraakzuchtige natuur in de persoon van een broodmagere, stropdasdragende wiskundeprofessor, die de transformatie had ondergaan naar een stinkende, in bontvellen gehulde, bloeddorstige, tot de tanden bewapende wildeman.
Echter, net als in An American Werewolf – waar de transformatie van mens in dier ironisch genoeg plaatsvindt met behulp van technologie (een opblaasbare, rubberen huid e.d.) – verbergt Kaczynski’s Wilde Natuur (zijn utopisch alternatief voor de technologische moderniteit) een grondig getechnologiseerde natuur. De Unabomber kan best een wolfmens zijn, maar dan wel een prothetische: onder zijn harige, neoludditische vacht is hij, in zijn eigen woorden, een ‘technofreak’.
Kijk eens naar internet, waar Kaczynski als een soort poster boy voor neoluddi- tisch verzet op schijnbaar onlogische wijze wordt opgehemeld tot een Charles Manson-achtig anti-icoon, een levend symbool van chaoscultuur.[2] Zijn Unabomber Manifest staat overal op internet, hij wordt verheerlijkt in nieuwsgroepen zoals alt.fan.unabomber en op de website ‘Unabomber-for-President’ van UNAPACK, het Unabomber Politi- cal Action Committee.[3]
Op het eerste gezicht lijkt de verering van de Unabomber veel op de zwarte humor van terminale patiënten. Vlak onder dat broze laagje spotlust sluimert echter een kwellende ongerustheid over de bovenmenselijke snelheid van de technologische veranderingen en de moordende, desoriënterende witte ruis van de informatie-stortvloed. De Unabomber geeft lucht aan de onderhuidse wrevel ten opzichte van leden van de digelite, die ons vrolijk op het hart drukken dat we onze armen te allen tijde binnen het voertuig moeten houden, terwijl zij onze opgefokte maatschappij wel even met hun joysticks het nieuwe millennium in zullen sturen. Hoewel Kaczynski een psychopaat en moordenaar is, spreekt hij namens mensen die veel verstandiger zijn, maar die zich beledigd vóelden door Alvin Tofflers meedogenloze Third Wave uit 1980 en door de hautaine You Will advertenties van AT&T, die geen tegenspraak dulden en die bij voorbaat elk alternatief voor een kapitalistische toekomst uitsluiten.[4] In de honende brief aan een van zijn slachtoffers (computerwetenschapper Da- vid Gelemter) keert de Unabomber zich tegen de opvatting van bedrijfsfuturo- loog Stewart Brand, die stelt dat elites de drijvende kracht vormen achter de beschaving, iets wat trouwens een absoluut geloofsartikel is onder de redacteuren van Wired en gelijkgezinde digeli- tes. Kaczynski schreef Gelemter dat er ‘daar buiten een heleboel mensen zijn die bijzonder ontstemd zijn over de wijze waarop techno-idioten zoals jij de wereld veranderen’.[5] Terwijl sommigen van de miljoenen die off line zijn, de Unabomber beschouwden als de pathologische belichaming van de ongerustheid die wordt opgeroepen door een steeds gestoordere, onnatuurlijker wordende wereld, gingen mensen in de cybercultuur hem erkennen als een van hen: een soort Yahoo Serious, geplaagd door een verlammende, knagende haat.[6]
Kaczynski is een computerfanaat die, geheel in lijn met de hackertraditie, als tiener in de kelder van het ouderlijk huis begon te prutsen met computers, en een zelfgemaakte-bommenfreak werd. Nadat Kevin Kelly het Unabomber Manifest had gelezen, liet hij zelf een bom vallen: ‘Het belangrijkste is’, zo schreef hij, ‘dat deze vent een schlemiel is. Hij is gestoord, een mafkees. Hij is een van ons. Het Manifest is zo gestructureerd als een proefschrift of als die wetenschappelijke computerbladen met genummerde paragrafen. Zeer netjes. Net als de bommen.’[7]
Inderdaad, voor mede-’technomafke- zen’ zijn de Unabommen onmiskenbaar cyberpunk.[8] Voordat Kaczynski van de FBI de titel Unabomber kreeg, noemden rechercheurs hem de ’schroothandel- bommenmaker’. Daarmee refereerden ze aan het feit dat zijn destructieve mechanieken in elkaar waren geflanst met lampensnoeren, gootsteenfilters, stukken meubilair, oude schroeven, luciferkoppen en stukken pijp. Doordat de Unabommen een uitgesproken hacker- liefde vertonen voor hergebruik en recycling, werpen ze een onheilspellend licht op Gibsons cyberpunksjibbolet: ‘de straat vindt haar eigen manieren om dingen te gebruiken.’[9]
Zelfs de Wilde Natuur, de anti-technologische eco-utopie die het hart vormt van de ideologie van de Unabcmber, is in overeenstemming met de cyberpunkmythe.
Het Unabomber Manifest etaleert een merkwaardig hobbesiaanse visie van het herwonnen paradijs, waar mensen zich verheugen in het bevredigen van wat Kaczynski noemt ‘een behoefte (waarschijnlijk vanuit de biologie) aan iets dat we het ’machtsproces’ zullen noemen’. Waarmee hij schijnt te doelen op fundamentele survivalbehoeften in plaats van het consumeren van market- ingdenkbeelden, wat zo karakteristiek is voor de consumentencultuur.
Niet bedorven door fordisme, tayloris- me of andere controle-instrumenten van de industriële samenleving, betekent Wilde Natuur het enige domein van vrijheid, door de Unabomber gedefinieerd als ‘de controle hebben (als individu of als lid van een kleine groep) over de leven-en-dood aangelegenheden van het bestaan: voedsel, kleding, onderdak en verdediging tegen alle eventuele bedreigingen in je omgeving.’ Door menselijke wezens te reduceren tot lichamen (te weten hun directe, fysieke behoeften) en door vrijheid te herdefiniëren als het gevecht om te overleven, hebben de sociaal-darwinistische, ecopolitieke denkbeelden van het Una- festo een meer dan oppervlakkige gelijkenis met het post-apocalyptisch primitivisme, zoals dat wordt geromantiseerd in cyberpunkfilms als The Road Warrior.[10] Sciencefictionfilms en boeken – bedwelmende brouwsels van masculinistische machtsfantasieën, pioniennythologie en de Amerikaanse cultus van de losgeslagen eenling – verraden een nostalgische hunkering naar een meer lichamelijk gestalte gegeven wereld, toen tv-schermen, computermonitoren en de rest van het technologisch membraan nog niet waren ingegroeid tussen cns en de werkelijkheid.
Ted Kaczynski en de cyberpunks zijn tot op het bot survivalisten en anti-eta- tisten, maar ze hebben ook hun libertaire neigingen gemeen. In een brief naar de Times verklaart de Unabomber dat hij ‘idealiter de hele samenleving zou willen afbreken tot minuscule, volkomen autonome eenheden’, een opvatting die parallel loopt aan het cyber- punkvisioen van een samenleving die gedecentraliseerd is tot zelfvoorzienen- de autonome zones zoals de Lo-Tek Nighttown in Gibsons Johnny Mnemonic.[11] De libertaire ideologie is de standaard- politieke opvatting van real-life cyberpunks zoals de Japanse otaku, de hackersubcultuur die technologie ombuigt naar haar eigen doeleinden. Zelfs als dat gepaard gaat met wat Wired noemt: ‘de apotheose van het consumentisme en een ideale arbeidsmacht voor het hedendaags kapitalisme’.[12] De libertaire filosofie van minimale overheid en maximale individuele vrijheid appelleert tevens aan de globetrot- tende computerprofessionals die steeds meer ‘netburger’ worden: via gsm’s, faxen en modems zijn ze verbonden met een wereldruimte van doorlopend circulerende informatie en vloeibaar kapitaal. Steeds verder zijn ze losgeraakt van de publieke ruimte en maatschappelijke verantwoordelijkheid. Velen wonen in bewaakte, met hekken omgeven enclaves die de snelstgroeiende woonwijken in de Verenigde Staten vormen; een verontrustende dynamiek die Robert Reich heeft gedetermineerd als ‘de afscheiding van de succesvollen’.[13] Kaczynski’s radicale, libertaire visioen van een postpolitiek staatslichaam, uiteengevallen in verspreide cellen, is de missing link tussen Wilde Natuur en grondig getechnologiseerde natuur, en de tuimelschakelaar die hem aan de ene kant verbindt met cyberpunk, aan de andere kant met cyberkapitalisme. Als ironisch klapstuk kunnen we voorts vaststellen dat de Unabombers oproep tot atomisering van de natiestaat vrolijk meeresoneert met de Toffler-Gingrich retoriek van decentralisatie, demassifi- catie en desynchronisatie die de redactie van Wired zo dierbaar is, en ook de laissez-faire futuristen die ze verafgoden (George Gilder, Peter Drucker, Peter Schwartz en soortgenoten).
Hoewel ze deregulering prefereren boven afbraak en uiteraard de anti-tech- nologie en anti-ondememingsprincipes in Kaczynski’s politiek programma verwerpen, deelt de digelite Unabombers libertaire minachting voor het bedrijven van politiek met een hoofdletter P, die per definitie etatistisch is. ‘Dit moet geen POLITIEKE revolutie worden’, schrijft Kaczynski in de inleiding van zijn manifest. ‘Het doel is niet om regeringen omver te werpen, maar om de economische en technologische basis van de huidige maatschappij te gronde te richten.’[14] Scherpzinnig als hij is, realiseert hij zich dat het zwaartepunt van de politieke macht snel aan het verschuiven is van de natiestaat naar de multinational, zeker als het gaat om technologie-afhankelijke, postindustriële entiteiten zoals mediaconglomeraten.
In de on line verklaring van Wired die werd opgesteld door oprichter/uitge- ver Louis Rossetto en openbaar gemaakt door directeur-hoofdredacteur John Battelle, wordt een liedje gezongen vanaf dezelfde bladmuziek: ‘Wij bij Wired hebben van nature president Clinton, Washington en de politiek in zijn algemeenheid genegeerd. De Revolutie zal geheid niet plaatsvinden in de zalen van het Capitool, en de politiek wordt niet alleen in toenemende mate ouderwets maar ook irrelevant. Iedereen op deze planeet gelooft tegenwoordig in de vrije markt als in de zwaartekracht. Er bestaan momenteel andere, betere methoden om veranderingen in de samenleving teweeg te brengen dan door een knopje in te drukken in een stemhokje. Politiek is niet de oplossing maar het probleem geworden en de Digitale Generatie kan welbewust de politiek verwerpen omdat ze rationeel tot de conclusie is gekomen dat politiek en overheid fundamenteel in diskrediet zijn geraakt. Wired doet verslag van een Revolutie zonder geweld, die een nieuwe, niet-politieke manier omvat om de toekomst te verbeteren, gebaseerd op een economie die buiten de centralistische, top-down macrocontrole staat.’[15] (Kennelijk deelt de digelite, voor wie Battelle spreekt, ook de revolutionaire hartstocht van de Unabomber, de onwankelbare overmoed van de ware gelovige die vol vertrouwen is dat de ge- schiedenis een voorbeschikte bestemming heeft; en het gaat de goeie kant op!) Net zoals het geval is met hun deregulerende zielsverwant, de ‘conservatieve futurist’ Newt Gingrich (aan wiens Pro- gress and Freedom Foundation Wired een bijdrage heeft geleverd) is de toffle- ristische retoriek van decentralisatie zoals georeerd door de Wired digelite natuurlijk een dekmantel voor een exacte kopie van reagonomics, die tot doel had het gammele regulerend geraamte te ontmantelen dat (ternauwernood) de macht van de multinationale ondernemingen aan banden legde en waarvan het uiteindelijke doel is de eliminatie van de natiestaat, waarin de ontketende ondememingsmacht aan niemand nog verantwoording hoeft af te leggen.
In overeenstemming met de sociaal- darwinistische ondertonen van hun visioen van een cyberkapitalistische ‘revolutie’, ontsproten aan het brein van een technocratische elite, dicht de dig- elite haar radicale libertaire economische opvattingen de kracht toe van een natuurwet, door ze te verwoorden in de taal van chaostheorie en kunstmatig leven.
Op de kaft van Out of Control belooft Kelly ’business-strategieën voor een opkomende wereldeconomie zonder enige overheidscontrole’ (iets wat directeuren van ondernemingen zal aanspreken) en hij roept beide disciplines op het idee te steunen dat een ongebreideld kapitalisme zich zou kunnen ontwikkelen tot iets rijks en onbekends: een ‘netwerk- economie’ van gedecentraliseerde, ge- outsourcete ‘economische superorga- nismen’ die in staat zijn zich aan te passen aan de niet-lineaire dynamiek van het wereldeconomisch ecosysteem. Visioenen van ongeremd cyberkapita- lisme dansen ook rond in de hoofden van managementgoeroes als Tom Peters (auteur van het businessboek Thri- ving on Chaos), wiens bedrijfsevangelie van ‘dolzinnige’ non-lineaire besluitvorming en voortdurende her-uitvin- ding overeenkomt met de stelling uit de chaostheorie dat uit turbulente natuurlijke systemen, indien ver genoeg uit evenwicht, vaak verrassende nieuwe fenomenen ontstaan. Peters idee van de postindustriële ‘Geatomiseerde Onderneming, met energieke, vaak minuscule sub-eenheden met hun eigen persoonlijkheden en een rücksichtsloze baas’ doet bovendien denken aan de chaos- theoretische notie van zelf-organiseren- de natuurlijke fenomenen zoals orkanen en amoebenkolonies, waarin elementen die voorheen geen relatie met elkaar hadden, plotseling een kritisch punt bereiken waarop ze beginnen ‘samen te werken’ teneinde meer complexe fenomenen te vormen.[16]
Het darwinistisch cyberkapitalisme concretiseert de eigen kijk op de wereld ook met paradigma’s uit de wereld van kunstmatig leven. Volgens Peters is ‘dit de tijd van de biologische modellen van organisatie, niet van mechanische. Ik ben dol op ondernemingen als CNN, die iets organisch organiseren, iets dat zichzelf herschept, zichzelf elke dag uitvindt.’[17] Managementtheoretici zoals Peters leven al in William Gibsons cy- berpunktoekomst, waar multinationale ondernemingen hoogontwikkelde ‘levensvormen’ zijn waarvan het DNA is ‘gecodeerd in silicium’ die ‘de dominante vormen van intelligentie op de planeet’ vormen.[18] De opvatting van een onderneming als een complex, in kolonies levend organisme zit impliciet vervat in recente pogingen een gerechtelijke uitspraak te verkrijgen om ondernemingen de wettelijke status van individuen te verlenen, zodat het adverteren voor een bedrijfsimago dezelfde bescherming krijgt als de vrijheid van meningsuiting. De wereldmarkt wordt in toenemende mate verwoord in darwinistische termen, waarmee de maatschappelijke en ecologische verwoestingen van multinationals worden gerationaliseerd als het overlevingsgevecht van bedrijfslevensvormen in een economisch ecosysteem. Bedrijfsadviseur Michael Rothschild stelt in Bionomics: The Inevitability of Capitalism dat ‘wat we kapitalisme noemen (of vrije markteconomie) helemaal geen -isme is, maar een natuurverschijnsel’ (en dus vermoedelijk boven alle kritiek verheven).
Samenvattend kunnen we dus vaststellen dat enerzijds de digelite met haar darwinistische markt bevolkt door bedrijfsle- vensvormen, en anderzijds de Unabom- ber met zijn ongerepte wildernis bevolkt door neoluddieten, tegengestelde wereldopvattingen hebben gebouwd op een en dezelfde hoeksteen: de notie van Natuur als wetgever van theorieën over cultuur. ‘De natuur’, zegt Andrew Ross, ‘is de ultieme mensenbehager wiens naam zelfs verleend kan worden aan en geëerd kan worden door zaken die geassocieerd worden met haar vernietiging.’[19]
Een beetje spitwerk wijst uit dat de onbetwistbare autoriteit van ‘natuurwetten’ in de loop der geschiedenis niet alleen is ingeroepen om de exploitatie van de natuur zelf te legitimeren, maar ook voor de onderdrukking en uitroeiing van vrouwen, niet-blanken en andere ‘minderwaardige wezens’. Londa Schiebinger onthult hoe achttiende- eeuwse anatomen, antropologen en biologen ‘werkten onder het banier van wetenschappelijke neutraliteit’ en de vermeende mensapen-anatomie van Afrikanen aanhaalden ter verklaring van hun positie dichtbij de onderkant van de grote ketting van het leven. Op dezelfde manier werden de kinderlijk ‘gecomprimeerde hersenen’ van vrouwen opgevoerd als bewijs van hun impulsieve, emotionele en meestal intel- lectueel-inferieure kwaliteiten.[20]
De ongetemde eco-utopie van de Una- bomber en de vrije marktecologie van de digelite zijn slechts de meest recente voorbeelden van een natuur die wordt gebruikt als buikspreekpop in dienst van maatschappelijke agenda’s. Andere, niet bijster fraaie voorbeelden zijn Herbert Spaicers sociaaldarwinisme (des tijds even populair bij monopolisten als Rockefeller en Camegie als Kelly* s neo- biologisch kapitalisme bij Tom Peters); maar ook de Amerikaanse eugenetica- beweging van de jaren twintig, waardoor in meer dan twee dozijn staten wetten kwamen voor gedwongen sterilisatie van iedereen die ‘maatschappelijk onvolwaardig’ werd geacht; en, meer recent, de voodoosociologie van Richard J. Hemstein en Charles Murray*s The Bell Curve: Intelligence and Class Structure in American Life.[21] De Unabomber en de digelite staan niet alleen in het hanteren van de natuur als buikspreekpop.
Terecht betoogt Ross dat we getuige zijn van ‘een massale heropleving van het zich beroepen op de autoriteit van natuur en biologie’. De natuurwetten worden weer eens ingeroepen als grondslag om oordelen te vellen en als basis voor beleid. Biologisme en sociaaldarwinisme zijn weer helemaal terug en vormen de drijvende kracht achter de radicaal nieuwe wereldopvatting, geconstrueerd door biotechnologie en genetische geneeskunde.[22] Zijn boek staat vol onheilspellende waarschuwingen dat ‘de autoriteit van de natuur, en dus van de status quo, een despotisch voertuig zal worden om rechten en vrijheden te beknotten’.[23] Al bijna veertig jaar geleden waarschuwde Roland Barthes dat een van de meest geniepige aspecten van ideologisch denken is, dat het een geconstrueerde maatschappelijke realiteit alsook de machtverhoudin- gen die erin besloten liggen, converteert naar een onschuldige, onveranderbare ‘natuur’.[24] ‘Ideologie’, zo stelde hij, ‘heeft de taak een historische intentie een natuurlijke rechtvaardiging te verlenen en contingentie eeuwigdurend te doen lijken’.[25] De begrippen ‘Wilde Natuur’ en ‘techno-natuur’ zijn funest doordat ze precies hetzelfde doen en el- melijk hetgeen de mens gemaakt heeft, ke discussie in de weg staan. Door na- voor te stellen als door God gegeven.
Freek Kallenberg
“De val van de technologiefondsen NASDAQ en NEMAX staat voor veel meer dan alleen het falen van enkele internetbedrijven. Het is de laatste indicator dat veel van de meest populaire vooronderstellingen over internet volledig verkeerd blijken te zijn”, schrijft Felix Stalder in zijn essay The End of an Era: The internet Hits Ground.[26] Internet was lange tijd de mythische ruimte waarop iedereen zijn eigen utopieën kon projecteren: nieuwe sociale verbanden, versterkte gemeenschapszin, het ontstaan van allerlei basisbewegingen, directe democratie, decentrale niet-hiërarchische structuren, grotere controle op de overheid, het herstel van het publieke domein zonder markt en staat, het doorbreken van de macht van de traditionele massamedia, een nieuw ecologisch bewustzijn... het net zou het allemaal mogelijk maken.
Vooral vanaf de zonnige stranden van Califomië en uit de kolommen van het Amerikaanse tijdschrift Wired lachte het extropiaanse digitale ecotopia ons toe. Vrijheid, ecologie en welvaart gingen daarin hand in hand en mede daarom werden informatietechnologieën enthousiast ontvangen door computernerds, slacker-studenten, vernieuwende kapitalisten, sociale en politieke activisten, trendy academici, futuristische bureaucraten en opportunistische politici in de VS en al snel ook in Europa.
Cyberhippies en technoanarchisten meenden dat de samensmelting van media, computertechnologie en telecommunicatie uiteindelijk zou leiden tot de creatie van een virtuele ruimte waarin iedereen zijn mening kon ventileren zonder te hoeven vrezen voor censuur. Een eerste stap in de richting van een onmiddellijke democratie die zou doorwerken naar alle instellingen. Internet was voor deze cyberhippies een elektronische agora, een publiek domein waarin informatie vrij beschikbaar was en overheidscensuur onmogelijk omdat in de woorden van John Gilmore: “the internet treats censorship as damage and routes around it.”[27]
Behalve zonnige stranden herbergt Ca- lifomië echter ook de bakermat van de computerindustrie Silicon Valley, het walhalla van de vrije jongens. Volgens de ‘Californische ideologie’[28] zouden de mondiale elektronische netwerken dan ook niet alleen leiden tot een einde van de staatsbemoeienis met het politieke en sociale leven, maar ook tot de privatisering en deregulering van alle economische activiteiten.
Onder invloed van het werk van Alvin Toffler[29], Ithiel de Sola Pool[30] en andere goeroes zagen veel liberalen in de komst van de hypermedia de mogelijkheid van een paradoxale terugkeer naar het economisch liberalisme van een vroeger tijdperk. Hun retro-utopie herinnerde aan de voorspellingen van Asi- mov, Heinlein en andere macho Science fictionauteurs die een toekomstige wereld schetsten van ruimtehandelaars, hippe verkopers, geniale geleerden, piratenkapiteins en andere haveloze eenlingen. Hun pad van de technologische vooruitgang leidde niet zozeer naar het ecotopia van de culturele bohémien van San Francisco, maar naar het Amerika van de Founding Fathers. De elektronische agora zou tot stand komen op – of dankzij – de elektronische markt: Free speech is free trade.[31]
Een markteconomie kan echter niet functioneren zonder exclusieve eigendomsrechten, in dit geval copyrights. Juist deze zijn onverenigbaar met de so- ciaaltechnologische infrastructuur van het net die gebaseerd is op de vrije uitwisseling van ideeën. Hoewel internet werd ontwikkeld door het Pentagon als onderdeel van haar nomadische militaire strategie waren het de universiteiten die er het eerst actief gebruik van gingen maken. Voor wetenschappers is de vrije distributie van informatie een groot goed. Zij zijn er niet zozeer op uit hun intellectuele arbeid in verkoopbare goederen om te zetten, maar willen respect en erkenning en dit kunnen ze verwerven door zoveel mogelijk geciteerd en gepubliceerd te worden. Door bevindingen en teksten op het net te zetten of rond te sturen, dragen ze bij aan hun eigen roem en de voortgang van het wetenschappelijk onderzoek.
Om dit systeem optimaal te laten functioneren, moeten niet alleen informatie maar ook de softwareprogramma’s die nodig zijn om van internet gebruik te kunnen maken voor iedereen gratis beschikbaar zijn. De exponentiële expansie van het systeem was immers alleen maar mogelijk door de afwezigheid van eigendomsbarrières. Copyrights op softwareprogramma’s remmen in de ogen van intemetpioniers de ontwikkeling van het systeem en van programma’s. Softwareontwerpers als Tim Berners- Lee, de uitvinder van het World Wide Web, beschouwen de door hen ontwikkelde Shareware als gereedschap voor het bouwen van de ‘intellectuele com- mons’.[32] Hun politieke beweging, de
Open Source Movement, pleit voor het opengooien van de broncode van alle software ten behoeve van collectieve bewerking en verbetering.
Beroemdste voorbeeld is het besturingssysteem Lynux dat Microsoft haar eerste serieuze concurrent bezorgd. Begonnen met een prototype ontwikkeld door Linus Torvalds, is het uitgegroeid tot een netwerkgemeenschap van soft- wareontwikkelaars die gezamenlijk aan een programma werken. De voortdurend verbeterde versie is gratis te downloaden van internet. Om te voorkomen dat een commercieel bedrijf er met deze of andere Shareware vandoor zou gaan, zijn wel licenties nodig, maar deze zijn niet gebaseerd op copyright maar op copyleft. Een eigendomsrecht dat niet het private maar het publieke eigendom beschermd doordat het voorkomt dat personen of instellingen een softwareprogramma als hun exclusieve eigendom kunnen claimen.
De afwezigheid van copyright kenmerkt vrijwel alle netwerkgemeen- schappen waarin – middels email, discussie- en nieuwsgroepen en homepages – teksten, beelden, animaties, muziek, spelletjes en software worden uitgewisseld. De ‘communities’ kennen in feite een gifteconomie waarin iedereen door eigen werk bij te dragen tevens kan genieten van de creatieve inspanningen van de gehele netwerkgemeenschap. Hier geen passieve consumptie van vaste informatieproducten door consumenten, maar een vloeibaar proces van ‘interactieve creativiteit’ van prosumenten. Elke nieuwe posting draagt bij aan de overvloed die er al is en welke moeilijk exclusief te maken is. Elke netgebruiker heeft een inclusief ‘recht’ op alle informatie die op het net staat. Internet is zo een hedendaagse meent waaraan iedereen uit vrije wil bijdraagt en naar hartelust kan plukken.
Volgens Richard Barbrook zal deze gift- economie tenslotte leiden tot de uitholling van het kapitalisme omdat de schaarste van het copyright niet kan concurreren tegen de overvloed van de gift. “Als het Net groeit zullen meer en meer mensen de voordelen van de gift- economie ontdekken. (...) Het werken binnen cyber-communisme is niet alleen productiever, maar ook leuker dan in het digitaal kapitalisme”, aldus Barbrook.[33]
Howard Rheingold van de Electronic Frontier Foundation meent dat het plezier van het geven en ontvangen van giften of cadeautjes de persoonlijke ervaring van collectieve arbeid radicaal zal veranderen. Terwijl de ruil van goederen in de markteconomie een onpersoonlijke bezigheid is, wordt door het uitwisselen van cadeautjes de vriendschap tussen de deelnemers vergroot, zo meent Rheingold. Evenals Barbrook denkt hij dat deze sociale voordelen van de hightech gifteconomie niet tot het net beperkt zullen blijven. Ondanks hun materiële rijkdom leiden de Amerikanen volgens Rheingold als gevolg van de marktcompetitie een vervreemd en geïsoleerd leven. Binnen de netwerk- gemeenschappen vinden ze nu vriendschap en intimiteit. Omdat er geen noodzaak is voor de insluiting van collectieve arbeid in cyberspace, kunnen Amerikanen de sociale commons herstellen.[34]
In een reactie op Barbrook’s voorspelling van een cybercommunistische toekomst merkt Phil Graham op dat de overvloed van deze commons alleen beschikbaar is voor diegenen die zich een netwerkaansluiting en computer kunnen veroorloven die al deze uitwisseling van giften ondersteunt. Volgens hem komt het surplus van al die ‘giften’ vooral intemetproviders en andere ‘leveranciers’ ten goede.[35] Hightech bedrijven worden schatrijk van de verkoop van hard- en software omdat steeds grotere geheugens, snellere processors, cd-schrijvers, dvd-spelers, modems en netwerkverbindingen nodig zijn om van deze gifteconomie te kunnen genieten. Volgens Graham heeft de gifteconomie van het net ongeveer dezelfde status als kerstmis: iedereen geeft elkaar van alles, maar het zijn vooral de detailhandel en producenten die er wel bij varen. Bill Gates kan hierover mee praten.
De wijsheid van de vrije jongens in Ca- lifomië dat de gift en het product prima naast elkaar kunnen bestaan, wordt door managers in de Oude Economie vooralsnog niet gedeeld. Wat hen betreft is de gifteconomie uit de hand gelopen en ze eisen dat hun intellectueel eigendom wordt beschermd. Diefstal blijft diefstal, ook als deze wordt begaan met de nieuwste technologieën en dus moeten overheden hun wetgeving actualiseren om de nieuwe bedreigingen van het ’cyberterrorisme’ aan te kunnen pakken. Iedereen die software ontwikkelt dat potentieel geschikt is voor on-line piraterij moet worden gecriminaliseerd, het verspreiden van materiaal waarop copyright zit moet strafbaar worden. Beschermd door encryp- tie (versleutelen) en passwords zal informatie in de digitale economie verhandeld moeten worden als product.
Hoewel wetgevers gevoelig blijken voor deze roep om een ‘war on copying’, is het de vraag of dit in een open structuur als internet zal slagen. Het juridisch verbod op de activiteiten van het bedrijf Napster (dat software leverde waarmee individuele internetgebruikers muziekbestanden (MP3) van eikaars computer kunnen plukken) bijvoorbeeld, kan niet voorkomen dat gebruikers onderling bestanden blijven uitwisselen met open-source software als Gnutella en Freenet.
Volgens internetantropoloog Marianne van den Boomen stuiten alle pogingen tot politieke filtering, juridische regulering of economische monopolisering van het net direct op haar technisch-so- ciale weerstand. Het is praktisch onmogelijk om iets af te sluiten, want zowel de technologie als het gebruik vindt altijd wel weer een alternatieve route.[36] De rechtszaken die platenmaatschappijen nu aanspannen tegen Napster lijken daarom achterhoedegevechten. Omdat ‘plagiaat’ binnenkort alomtegenwoordig wordt, zullen ondernemers andere wegen moeten vinden om het net lucratief aan te wenden. Terwijl sommige mediabedrijven pleiten voor een digitaal Panopticum in plaats van het huidige internet: een van bovenaf gereguleerd computernetwerk waarop ieder- een’s online activiteiten voortdurend gevolgd kunnen worden, weten de e-com- merce pioniers dat dit helemaal niet nodig is. Het gaat erom de gebruikers c.q. consumenten te verleiden. De succesvolste dotcombedrijven leveren geen materiële (informatie-) producten maar real-time dienstverlening, advertenties, merchandising en marketing-onder- zoek.
Vooral onder marketinggoeroes is de potentie van het net al langer bekend. Zo zijn de internetgemeenschappen inmiddels de lievelingen van e-commerce-marketeers geworden. Vrijwel elke grote site heeft ergens een afdeling ‘com- munities’. De vijf best bezochte sites van internet zoals de internetprovider America Online en zoek-, index- en mailsites als Yahoo!, MSN, Lycos net- work en Excite@Home herbergen niet voor niets vrijwel alle gebruikersge- meenschappen.[37] Omdat ze niet op betalende abonnees draaien, moeten ze het vooral hebben van webadvertenties. Ze dienen hun publiek dus zo lang mogelijk op de site te houden. Door mensen de mogelijkheid te geven een eigen community te starten, inclusief de benodigde gereedschap, kun je zorgen dat zij steeds weer op jouw site terecht komen. En waar mensen zich organiseren, tekenen zich vanzelf hun voorkeuren en interesses af. Resultaat is een soort doorlopend marketingonderzoek. Een goudmijn voor marketeers en adverteerders, want een bloeiende virtuele gemeenschap is vanuit dotcom-perspectief een geprofileerd potentieel klantenbestand; een doelgroep bereikbare consumenten die praktisch bij je op de stoep bivakkeren. En de dotcom-economie draait in feite op deze belofte: publiek = markt = geld.
Ulrich Gutmaier ziet in deze nieuwe marketingstrategieën de opkomst van een cybernetisdi kapitalisme waarin de technieken om de verlangens van gebruikers te traceren en de distributie van producten die aan die persoonlijke smaak voldoen zullen samensmelten tot een bijna organisch proces met een eindeloze feedback. “De digitale popcultuur zal dan gedefinieerd worden in de relatie tussen jou en je intemettermi- nal, als een oneindige loep van onderling verbonden suggesties, verlangens en info-objecten.”[38]
Dat het Duitse mediaconcern Bertels- man Napster voor vijftig miljoen heeft overgenomen om het te integreren met haar muziekdochter BMG, is hiermee te begrijpen. Bertelsman koopt niet alleen naamsbekendheid en het intemet- marktaandeel van Napster, maar ook een ‘community’ van miljoenen mensen die dankbaar slachtoffer worden van doelgerichte marketingcampagnes omdat hun muziekvoorkeur in een oogopslag is af te lezen aan hun downloadgedrag.
In dit cybernetische kapitalisme is communicatie – de uitwisseling van giften – commercie. De marketing van het leven wordt hierin bijna oneindig. Door de continue stroom van gegevens over consumentenvoorkeuren gekoppeld aan de mogelijkheid om door middel van barcodes en betaalpasjes het precieze koopgedrag van klanten vast te leggen krijgen bedrijven een uitstekend inzicht in lyifestyle, dieet, kledingkast, gezondheid, recreatieve voorkeuren en reisgedrag van de netgebruikers. Met op maat gesneden marketing kan de klant tot verschillende langdurige commerciële relaties worden verleid.
In plaats van informatietechnologie-wordt dan ook al van relatietechnologie gesproken. In de Nieuwe Economie gaat het immers, zoals Jeremy Rifkin betoogt, niet meer om bezit, maar om relaties: “In de interneteconomie wordt de verhandelbaarheid van menselijke relaties van groter belang dan de verhandelbaarheid van goederen en diensten. Om de aandacht van klanten vast te houden moet je zoveel mogelijk van hun tijd controleren. Bedrijven is het niet meer in de eerste plaats te doen om een eenmalige transactie met hun klanten, om de verkoop van een of meer producten. Ze streven nu naar een continue en duurzame relatie met hun klant, bij voorbeeld via leasecontracten en maandelijkse toegangsgelden, waardoor ze keer op keer aan hem kunnen verdienen. Ze willen zich permanent een plaats in ons leven verwerven.”[39]
Waar dit toe kan leiden, ontdekte Volks- tat-joumalist Francisco van Jole vorig jaar tijdens een vakantie in Spanje. Toen hij daar arriveerde, verschenen er op zijn mobiele telefoon onverwacht en automatisch enkele Nederlandstalige berichten over hotels en restaurants in de buurt. “Plots realiseerde ik me dat ik niet ongemerkt ‘er even tussenuit’ was. Er was iemand die me al die tijd naar mijn bestemming gevolgd had, waarschijnlijk een computer.”[40]
Terwijl een van bovenaf door de overheid opgelegd Panopticum waarschijnlijk op de nodige weerstand zal stuiten, hebben slechts weinigen moeite met een permanent toezicht door het bedrijfsleven (denk ook aan de Albert Heijn-bonuskaart of de Air Miles). Zo nemen ook veel netgebruikers, ondanks alle waarschuwingen voor commercieel gebruik van hun gegevens, een account bij een gratis email-provider of beginnen daar een ‘community’. Volgens Mark Stahlman is de Californische belofte van meer democratie door middel van de digitale snelweg dan ook de ultieme totalitaire verleiding. “De utopi- sche/corporatistische (d.w.z. fascistische) kracht heeft de Online ‘democratie’ van het net nodig om het publiek aan het kopen te krijgen en voortdurend te kunnen gadeslaan. (...) Beste vriend, op deze planeet is anarchisme totalitarisme.”[41]
De belofte van internet als een nieuwe wereld dient zodoende als ‘gemene’ DE verleider die ons vooral aan het kopen moet krijgen. Uiteraard laten veel idealistische internetpioniers het hier niet bij zitten. Zo wordt in Amsterdam geprobeerd de Digitale Stad, een van de para- depaardjes van de digitale democratische beweging waar je nog een gratis digitale postbus en homepage kan krijgen zonder dat je gegevens tot koopwaar worden gemaakt, uit handen van het bedrijfsleven te redden. En zoals in de jaren zestig radiopiraten neerstreken op de oude forten net buiten de territoriale wateren van Engeland, is er op
Fort Sealand – een eiland dat in 1967 werd uitgeroepen tot vrijstaat – een bende cyberpunks en hackers neergestreken om de vrije datahaven Freehaven te creëren. Momenteel wordt er al hard gewerkt aan een Open Napster Server zodat de vrije uitwisseling van muziekbestanden door kan gaan.
Internet is dus net zoals de reële wereld niet zozeer een ruimte van onbeperkte vrijheid alswel een terrein waarop vrijheid dagelijks gecreëerd moet worden door verzet tegen de hiërarchische macht van de economie en overheid. Geen autonome zone, maar een plaats waar autonome zones veroverd zullen moeten worden en altijd tijdelijk zullen zijn.
Karlijn de Blécourt{4}
“Het afgelopen decennium heeft zich een voor een groot publiek onzichtbare culturele revolutie voltrokken. Terwijl het internet door de doorsnee gebruiker vooral gezien wordt als een vrijplaats van commercie, informatie, entertainment en porno, zijn in de ondergrondse lagen van cyberspace rebelse kunstenaars en wetenschappers actief. Vooral vrouwen hebben een verfrissende impuls aan de digitale cultuur gegeven. Zij zijn het die met hun nieuwe strategieën de traditionele manieren van kijken en denken op losse schroeven zetten. Hun codenaam: Cyberfeministen.[42]
Deanna Herst is niet de enige die schrijft over een nieuwe feministische cultuur die vorm krijgt op internet. Het lijkt of internet voedingsbodem geeft aan verschillende initiatieven van vrouwen (en mannen) die zich verzetten tegen alle vormen van stereotypering van de seksen. Cyberfeminisme zou je kunnen omschrijven als een verzameling projecten en initiatieven die de sekseverhoudingen in cyberspace aan de kaak stelt door de technologie zelf te gebruiken. Met cyberspace bedoel ik hier een ‘werkelijkheid’ die gecreëerd wordt door technologie. Virtual reality en internet zijn de meest duidelijke en bekende voorbeelden van zo’n werkelijkheid, zij kunnen een wereld apart vormen. In dit artikel zal het gaan over cyberfeminisme op internet.
Websites die cyberfeministisch zijn noem ik voor het gemak grrrlsites. Er zijn verschillende vormen van grrrlsites te vinden op internet Je hebt de E-zines, dit zijn magazins op internet. Deze komen voor een deel voort uit de riotgrrrl scene in Amerika. Deze feministische punkcultuur kent al jaren het fenomeen zine. Vaak zelf gekopieerde en geschreven blaadjes die worden verspreid onder de liefhebsters van vrouwenpunk. Op internet zet die cultuur zich voort in ‘blaadjes’ die de meest uiteenlopende onderwerpen bespreken en waarin veel verzet wordt geboden aan alles wat vrouwen aan banden legt of onderdrukt. Naast e-zines heb je ook veel netwerken van home pages, zoals de gURL’s. Deze homepages zijn van vrouwen en ze zijn zo verschillend van elkaar als de vrouwen zijn. Sommige zijn oersaai en andere razend interessant en inspirerend. Politieke statements, foto’s van pony’s, ironische mannenhaat en popidolen lopen daar gemoedelijk door elkaar.
Als derde zou je kunnen onderscheiden de cyberart. Cyberart zijn initiatieven van (voornamelijk) kunstenaressen die de digitale techniek gebruiken om beelden te creëren die vaak een vervreemdend effect hebben op hoe wij wantrouw verhoudingen zien. Een vierde groep grrrlsites zijn netwerken van vrouwen die elkaar helpen en ondersteunen op computergebied en andere zaken. Hier kunnen vrouwen terecht met vragen, voor cursussen, voor nieuwsgroepen over verschillende onderwerpen, voor ruimte voor hun homepages enz... De Nederlandse webgrrls zijn daar een goed voorbeeld van. Daarnaast zijn er nog talloze sites die de theorie van cyberfeminisme bespreken, maar die laat ik buiten beschouwing.
Het opvallende aan dit feminisme is dat het zich net zo hard afzet tegen traditionele rolpatronen in de samenleving als tegen ideeën omtrent vrouwzijn uit het feminisme. De zelfbewuste succesvolle werkende vrouw is even onaanlokkelijk als de rol van huisvrouw. Daarom is het beter het cyberfeminisme postfeminis- tisch te noemen. Postfeminisme is niet een verwerping van het feminisme maar eerder een kritische manier van feministisch zijn. Veel thema’s, zoals het absurde schoonheidsideaal, seksueel geweld en de vooroordelen omtrent vrouwen en techniek, komen in het cyberfeminisme nog steeds aan de orde. Maar in plaats van bh-verbrandingen, manifestaties en handtekeningacties gaat het in het cyberfeminisme meer om het spelen met betekenissen, waarmee ze de huidige ideeën omtrent het denken over sekseverhoudingen op losse schroeven zetten.
Internet schept een virtuele wereld die aan de ene kant duidelijke connecties met onze materiële wereld heeft en aan de andere kant ook onderscheiden kan worden van deze wereld. Je bent online of offline. Deze virtuele wereld is makkelijk toegankelijk waardoor er een cy- berspace ontstaat waar massa’s mensen aan deel nemen. Hoe worden in deze digitale ruimte sekseverhoudingen aan de kaak gesteld met gebruikmaking van de mogelijkheden die internet biedt?
Internet is het een digitale wereld. Hierdoor kan alles wat op internet verschijnt gekopieerd en voor eigen doeleinden gebruikt worden. Alles kan op die manier in een andere context een andere betekenis krijgen. Op internet is het makkelijk om bijvoorbeeld stereotypen van vrouwen in een andere context te plaatsen zodat ze een andere betekenis krijgen. Een voorbeeld hiervan zijn sites zoals de geékgirls, disgrunted house- wifes en barbie mutant site. Sexy vrouwen zijn daar geen lustobject meer maar stoere babes die zich met trots bitch, whore of slut noemen, huisvrouwen ontpoppen zich tot leerfetisjisten en barbie slaat haar hoofd zo hard tegen het scherm dat je nog moet uitkijken dat je scherm het niet begeeft. In plaats van lustobject te worden, zijn het juist vrouwen met een eigen uitgesproken seksualiteit die de touwtjes zelf stevig in handen hebben. En brave huisvrouwen belanden zo in het land van de fabeltjes.
Ook dit fenomeen is afkomstig uit de riotgrrrlscene. Het terugnemen van woorden zoals Girl, wat net als het woord meisje een nogal kleinerend effect heeft, werd daar veelvuldig gedaan, zoals te horen is aan de namen van punkbands, Luna Chicks, Babes in Toyland, Riotgrrrls enz. In plaats van de term wordt de inhoud van het woord veranderd. Dit wordt onder meer duidelijk gemaakt door het anders te schrijven. Grrrl geeft het woord een nieuwe agressieve en bevrijdende betekenis. Op dezelfde manier worden oorspronkelijke negatieve benamingen van vrouwen van betekenis veranderd. Een chick of een bitch staat niet meer voor een onrespectabele vrouw maar voor een vrouw die zelf het roer in handen heeft en zich bevrijd van bestaande ideeën van wat een vrouw zou moeten zijn.
’“Grrrl’ is intended to recall the naughty, confident and curious ten-year-old toe were befbre society made it clear it was time to stop being loud and playing with boys and concen- trate on learning ‘to girl’, that is, tobea proper lady so that boys would like us.”[43] Grrrlsites maken veel gebruik van een ‘Bad Girl Image’. Niet alleen de naam ‘grrrl’ heeft een Bad Girl Image, op veel grrrlsites zijn ook graphics te vinden van stoere, sexy en assertieve vrouwen. Bad Girl is dus een nieuwe aanduiding van vrouw-zijn, wat impliceert dat vrouwen zich niet in een hokje laten duwen en zelf bepalen wat ze doen en wie ze zijn.
Internet is een gemakkelijke en goedkope manier om informatie te verspreiden en mensen te bereiken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de vrouwen- punkzinecultuur in Amerika hierop is voortgezet. Het in elkaar zetten van een e-zine en het bereiken van vrouwen die eventueel geïnteresseerd zijn in jou informatie is via internet een stuk makkelijker geworden.
Internet heeft geen hiërarchische structuur. De manier van organiseren en ordenen van informatie heeft een net- werkkarakter. Er zit geen logische volgorde in de linken tussen de sites. Als je op internet rond surft, bepaal je zelf welke linken je volgt. Internet is ook een open netwerk. Iedereen die de kennis en de toegang tot een computer heeft, kan dingen toevoegen. Het is een constant veranderend netwerk, sites komen erbij, verdwijnen, veranderen, en hetzelfde geldt voor de linken tussen de sites. Dit betekent dat cyberfeminisme ook een open structuur heeft. De ideeën omtrent het feminisme of omtrent feministische onderwerpen hoeven helemaal niet overeen te komen. De ene site verwerpt het hele feminisme en de andere zegt dat je gek bent als je geen feminist bent Elke site heeft een eigen stijl en linkt naar de sites die de maakster wil laten zien. Zo is de inhoud van het cyberfeminisme niet een omvattende theorie over de maatschappij, maar een verzameling van ideeën die met elkaar in verbinding staan.
Internet is een interactief medium. Je kan rechtstreeks reageren op wat er op je beeld verschijnt en je kan ook live communiceren met andere mensen die online zijn. Dit betekent dat iedereen die de site bezoekt haar mening kan geven over de daar besproken onderwerpen. Dit kan bijvoorbeeld via een dis- cussiepagina waar je kan reageren op een stelling en de voorgaande reacties op die stelling (bijvoorbeeld de lounch op de Bust site). Ook zijn er natuurlijk mailinglists (zeg maar informatie en discussie via de email) en chatrooms.
Internet sluit zo aan bij veel ideeën van cyberfeminisme. De decentraliserende werking van informatietechniek voorkomt een hiërarchische structuur van organisatie waar de top bepaalt wat gebeurt. Omdat het een interactief medium is, laat het een hoge graad van democratisering toe. Aan de andere kant kan internet het gemakkelijker maken om elkaar te vinden en een groep te vormen en contacten met elkaar te onderhouden en juist een centraliserende rol spelen. Zo kunnen informatietechnologieën bijdragen aan het formeren van een actiegroep en kan het als een centraal punt dienen voor contact.
Het idee dat vrouwelijkheid een constructie is, komt tot uiting in de vele manieren waarop vrouwen in de sites worden aangesproken. Op deze manier wordt duidelijk dat er veel verschillen bestaan tussen vrouwen. In plaats van die verschillen te marginaliseren om een eenheid te vormen, worden ze juist in alle glorie tentoon gespreid. Zo ontstaat er niet een overheersend beeld van hoe je als vrouw zou moeten zijn en word je juist aangespoord je eigen dingen te doen. De enige vrouwen die worden uitgesloten, zijn degenen die niet de kennis of de mogelijkheid hebben om zich op internet te begeven. Wat natuurlijk een groot nadeel is.
De cyborg is het symbool van deze vrijheid van identiteit in het cyberfeminis- me. De cyborg staat voor een open identiteit die constant verandert en die niet bang is verbindingen aan te gaan met wat nochtans doorgaat als gescheiden werelden. Zo is er overduidelijk een verbinding met technologie. Technologie is al een wezenlijk onderdeel van ons menszijn. Probeer je maar een wereld zonder communicatiemogelijkheden, zonder vervoersmiddelen, zonder gezondheidszorg voor te stellen. De scheiding mens-machine is net zo kunstmatig als de grens man-vrouw. De cyborg is een mogelijkheid onder de vastliggende veronderstellingen uit te komen en zelf te onderzoeken hoe dingen anders kunnen. Dit geeft veel ruimte om te spelen met ideeën rond mannelijkheid en vrouwelijkheid.
Ook al is er niet meer een eenheid onder vrouwen, toch blijft er een grote solidariteit bestaan. Dit zie je onder meer op de vele sites die vrouwen hulp bieden op computergebied. Op reguliere sites hierover word je als vrouw niet erg serieus genomen. Maar ook aan de linken die worden gemaakt kan je een grote solidariteit zien. De meeste sites die kritiek hebben op man-vrouw relaties maken veel links naar andere grrrlsites. Ook al zijn de overtuigingen soms anders. Er hangt een sfeer van: ‘ik zou het misschien anders doen maar wat leuk dat het gebeurt’. Hieruit blijkt ook weer dat niet van de bezoeksters wordt verwacht dat ze het zomaar eens zijn met wat er aan meningen aangeboden wordt.
Cyberfeminisme is voor een groot deel wetenschap en cultuurkritiek. Een kritische houding is voor een cyberfeminist dan ook essentieel. Dit wordt dus ook verwacht en gestimuleerd bij de bezoeksters van grrrlsites.
Het verzet van cyberfeminisme uit zich op internet door man-vrouw verhoudingen aan de kaak te stellen door het spelen met betekenissen van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Dit gebeurt op een open manier, die veelheden aan strategieën en ideeën toelaat, waardoor iedereen aangemoedigd wordt mee te doen en commentaar te leveren. De kritische houding is belangrijker dan eensgezindheid. Er zijn dan ook vele meningen en strategieën te vinden binnen het cyberfeminisme. Op die manier ontstaat er een netwerk waarin mensen in meer of mindere mate met elkaar solidair zijn (elke site kiest haar eigen linken, maar door het netwerk kom je dan toch ook weer terecht bij sites die niet gesteund worden door je beginsite). Deze solidariteit berust niet op een gezamenlijk identiteit maar op affiniteit met het onderwerp.
Deze manier van werken sluit nauw aan bij de Do-It-Youself politiek. Wacht niet tot er leuke sites voor vrouwen komen maar begin zelf een grrrlsite. (daarvoor is veel hulp te vinden op grrrlsites.) Laat op die manier zien wat jou boeit en wat je mateloos irriteert. Je kan het zien als een heel individuele manier van bezig zijn. Wat zich misschien wat moeilijk verhoudt tot politieke actie. Maar de politiek van het cyber- feminisme zit voor een groot deel in de gedachte: denk zelf en laat je niks opleggen door normen en waarden in de samenleving, de wet of enige godsdienst of het feminisme. Een grote nadruk ligt dan ook op empowerment. Vrouwen de ruimte geven zelf te spreken en stimuleren zelf actie te ondernemen, niet alleen door praktische hulp maar ook door veel verschillende vrouwbeelden aan te bieden.
Het is niet fout buiten de geijkte paden te lopen. Het is juist fun, is de boodschap.
Adressen van sites:
E-zines: www.bust.com,www.geekgirl.com.au,www.riotgrrl.com
Homepages: wwwnrrdgrrl.com, www.gURL.com, www.xs4all.nl (=Marianne
van den Boomen: Barbiehacking&cyborgs)
Cyberart:
www.disgruntledhousewife.com, www.axisvmn], www.dds.nl
Netwerken: www.webgrrls.nl,www.genderchagers.org
Gertjan Broekman
“Heb je nou wel wat aan al dat gelul van mij”, besluit Peter van Gogh ons anderhalf uur durende gesprek. Het is de 86-jarige kunstenaar en geestelijk vader van de klimatologische stad ten voeten uit. In een eigenaardig staccato van onvolledige zinnen is hij bijna onafgebroken aan het woord, bij herhaling benadrukkend dat de klimatologische stad geen verhaal is, je er eigenlijk niet over kunt praten. Voor alles is het een concept waarvoor iedere tekst moet wijken.
Niet voor niets heeft hij er nooit een woord over op papier gezet. “Je moet je goed bewust zijn dat watje zegt of schrijft niets met de werkelijkheid te maken heeft; dat is in de filosofie zo’n vijfty ja™ geleden voor het eerst in de praktijk gebracht; dus dat een filosoof zich niet meer met de werkelijkheid bezighoudt; hij is filosoof in de zin dat hij een onderwerp behandelt.”
Zijn wantrouwen tegen het woord is hem met de paplepel ingegoten door zijn ouders die wars waren van iedere autoriteit. “Wat ik bereikt heb – als ik het zo mag zeggen – is absoluut niet te leren als je in de kerk, in familieverband van fatsoen bent grootgebracht; mijn ouders waren echte provo’s: schelden en moeilijkheden maken; maar ook leuke mensen hoor; ze waren niet cynisch, ze praatten cynisch, voor een kind was het zeer cynisch; mijn moeder zei dan ‘jongen, laat je door de mens niks wijsmaken, door geen dominee, geen pastoor, door het leger niet of de staat; de mensen belazeren je met open ogen op klaarlichte dag’; en dat ondervind ik bij mezelf ook; ik maak mensen ook van alles wijs; als je je bek openscheurt heb je al wat gezegd, is het al een leugen, is het al niet meer waar; dat is het probleem natuurlijk helemaal, dat we zo geloven in wat we tegen elkaar zeggen, zoals geliefden geloven in eikaars verhaaltje; dat probleem heb ik dus voor mezelf opgelost, door me te bevrijden van de taal; maar begrijp me niet verkeerd, die taal is heel belangrijk; juist vanuit die taal, al die boeken die ik heb gelezen, ben ik me bewust geworden van die incongruentie van taal en werkelijkheid.”
“Daar tegenover heb ik gezocht naar een werkelijkheid; vanuit de vraagstelling wie we zijn en wat de maatschappij is; ik ben er achter gekomen dat daar met woorden geen antwoord op valt te geven; en dan zeg ik, misschien, misschien is dit een mogelijkheid, dat we niet meer praten maar iets gaan doen; daarbij ben ik van mijn lijf uitgegaan en heb ik bij mezelf ondervonden dat het om een paar dingen gaat: sex, eten, slapen, in zekere zin een omgeving; die is helemaal materieel, er komt geen taal aan te pas; met alle respect voor die taal, geweldig natuurlijk, maar dat is een heel andere wereld; in die zin niet de wereld waarin ik me uitdruk; ik moet wel wat vertellen maar het is geen verhaal zoals in de literatuur of de filosofie of de theologie.”
Vanuit die materiële voorwaarden kwam Van Gogh tot de klimatologische stad. Een vrij in het landschap staande ring met een diameter van tenminste tien kilometer en een hoogte van driehonderd meter. De ring – een figuur die ruimtelijk het kleinst aantal uitzonderingen toelaat – is opgebouwd uit identieke wooneenheden waardoor het mogelijk wordt door toepassing van hedendaagse industriële techniek steden van hoge kwaliteit in massa te fabriceren die overal ter wereld in korte tijd kunnen worden gebouwd. De stad biedt ruimte aan tenminste één miljoen bewoners – een minimum voor een optimaal functionerende stad. De bewoners zijn in die zin economisch bevrijd, dat ze zich geen zorgen meer hoeven te maken over de materiële voorwaarden om te wonen en ze collectief ‘eigenaar’ zijn van de stedelijke omgeving, die kan worden opgevat als één groot bedrijf dat de activiteiten van alle burgers omvat Het natuurlijk milieu van het terrein blijft vrijwel geheel intact, waardoor de bewoners niet uitkijken op andere gebouwen; vanuit elke woning is het uitzicht over het landschap vrij. De bewoners zijn tegelijk stedeling en buitenmens.
Er wordt van te voren niet vastgelegd wat goed is voor de bewoners van deze stad of wat ze moeten gaan doen. Het is een speelplaats voor de homo ludens, een werkplaats voor de homo faber en een denkruimte voor de homo sapiens. De benadering is die van het toepassen van amorele technologie: technologie die niets te zeggen heeft, of waarover iets te zeggen valt. “Het is niet zo dat je nu al kunt zeggen dat die stad goed is voor de mensen die er wonen; maar als idee is het natuurlijk wel goed, daar kan niet aan gefrommeld worden, daar kun je geen persoonlijke mening over hebben; in die zin ligt het in dezelfde lijn als de natuurwetenschap, namelijk dat het niets met beschouwing te maken heeft.”
Met zijn concept rekent Van Gogh en passant af met de problemen van de hedendaagse stedebouw. Die berust nog steeds op het omslachtige en kostbare proces van aparte huizen, blokken, wijken en steden – een gevolg van de ideologische dwang om steeds weer nieuwe, interessante, op wetenschap gebaseerde vormen uit te denken voor afzonderlijke functies. “Ik ben de eerste die het probleem van de vormgeving heeft opgelost, dat moet je wel goed zien; die sprong die ik gemaakt heb om in een keer een hele stad als een industrieel product, los van vormgeving, los van architectuur, los van planologie, los van stedebouwkunde te bedenken; die schuur voor mensen zo leeg, zo nietszeggend vanuit het begrippenpaar mooi-lelijk; dat die stad alleen voldoet aan de materiële voorwaarden; je hoeft niet steeds weer een ontwerp te maken, kan 300 m hoog, kan 550 meter hoog, de diameter kan anders, kan een beetje ovaal worden; maar met alles wat je teveel doet mis je de kans van de snelheid; niets is overbodig, zo kortgesloten, zo direct, zodat het helemaal om de mens gaat – die ken ik weliswaar niet, mag ik verder niks over zeggen – want ik weet niets over de mens.”
Zo bezien zou je kunnen stellen dat de klimatologische stad een paradigmatische sprong op het gebied van de architectuur is. Maar Van Goghs idee reikt verder. Het is een concept aan gene zijde van de Vooruitgang, de ideologie van de vormgeving of enige andere ideologie. Het is de artistieke neerslag van het bewustzijn dat er niets te reguleren, te beheersen en te vormge-ven valt, sterker nog, dat dit niet noodzakelijk is. In die zin zou gesproken kunnen worden van een paradigmatische sprong, die zich uitstrekt over het gehele leven.
Niet dat Van Gogh met de klimatologische stad een betere, menselijker wereld pretendeert te creëren. Deze stad is niet, zoals allerlei utopieën, de uitkomst van een interdisciplinaire constructie van een betere leefomgeving, een superpositie van wetenschappelijke inzichten. “Nee, nee, het is een kunstzinnig idee, een artistiek idee; er is in geen enkele categorie, geen enkele wetenschap, een gegeven te vinden waardoor je tot dit resultaat zal komen; als je met mij praat moet je wel weten wat het betekent dat ik buiten elke categorie spreek, dat ik tot geen enkele categorie behoor; ik heb uit al die categorieën wel gesnoept natuurlijk; maar dat beschouw ik allemaal als onderdelen, net als auto-onderdelen die nog niet geassembleerd zijn; je komt er alleen maar via de artistieke wereld, daar ben je vrij; van de economie, van de techniek, van het bedrijfsleven uit kom je niet tot de klimatologische stad; al die dingen bij elkaar zou je kunnen zien als de verf van een kunstschilder; dat is het speelse, het vrije dat je in de kunst hebt, dat je niet consequent hoeft te zijn om tot een resultaat te komen, zoals in de wetenschap; daarom zeg ik ook niet dat klimatologische stad consequent is; het is mijn gedachte en die is nog nooit zover doorgevoerd.”
De klimatologische stad is geen utopie; want een utopie is een talige constructie van een toekomstige maatschappij, een verhaal. En van die verhalen, die beschouwingen, is Van Gogh nu juist af. “Het gaat mij niet om menselijkheid; want ik weet niet wat dat is; en ik houd me ook niet met de maatschappij bezig, want ik weet niet hoe de mensen (willen) leven; het gaat mij alleen maar om die ring, dat stuk gereedschap.”
We komen er ook nooit achter waarom we leven en hoe de maatschappij er in al zijn relaties uitziet. Niet vanuit de beschouwelijke wetenschap, zoals de sociologie of de filosofie, want die doen morele uitspraken of produceren teksten. Ook niet vanuit de natuurwetenschappen, want daar worden die vragen niet gesteld.
“Ik heb het leven altijd zo ervaren dat de zin ervan bewegen is, bezig zijn, en niets anders; je moet wel bezig zijn en dat doe je wel; dat doen je zintuigen wel; dat verzin je niet; voordat je iets zou kunnen verzinnen hebben je hersens je in een onderdeel van een seconde al gestuurd; door je zintuigen; en dan zal het wel zo zijn dat dat vaak verband houdt met de samenleving; maar dat ben jij zelf toch niet; geen sprake van dat je dat zelf bepaalt; het overkomt je, van seconde tot seconde; net als een ongeluk overkomt het leven je; en dan vind ik het zo leuk dat men in die beschouwelijke wereld – met alle respect natuurlijk, die is heel belangrijk – nooit had gedacht dat we vanuit de natuurwetenschappen, vanuit het hersenonderzoek en de evolutiebiologie wel steeds beter gaan begrijpen waarom we iets doen en hoe we zijn ontstaan; we kennen dan wel al die processen, maar dan weten we nog niet waarom we er zijn. ”
“En dat is zo moeilijk voor mensen, dat het je allemaal overkomt; die beleven zozeer dat ze iéts zijn; en dat is wel goed natuurlijk, voor een enkeling voor een korte tijd; als je ouder wordt ga je ook wel inzien dat het niet waar is; maar voor een hele maatschappij is dat niet goed; daar komt een hoop ellende uit voort.”
“Wat je doet in de wereld is niet belangrijk; tenminste, van de moraal of van de maatschappij uit kun je dan wel zeggen, dat het belangrijk is; dat komt gewoon voort uit een verlangen om ergens bij te horen of mee te mogen doen; maar in absolute zin, vanuit het biologische zijn, weten we er niets van natuurlijk; en zo weten we ook niet hoe de maatschappij in elkaar zit; het gaat mij puur om die materiële voorwaarden; dat vreselijke leed dat mensen meemaken, zeer langdurig, met oorlogen, aardbevingen, overstromingen; zoveel mensen zonder huis en eten; dat hoeft dan allemaal niet meer, daar ga ik van uit; niet uit medelijden, maar als gegeven om mee bezig te zijn, los van het praten.”
Van Gogh hijst zijn grote lijf nog een keer rechtop in zijn stoel en drukt het dunne metalen montuur van zijn bril voor de laatste keer van halverwege de neus tegen zijn voorhoofd. “Het is eenvoudig, zo eenvoudig; al het gelul van mij nu is zo gecompliceerd omdat het woorden zijn; het ding zelf is als een stuk gereedschap, waaraan je direct kunt aflezen wat het is, zoals je direct aan een mes kunt zien dat het een mes is; zo volledig als het ware als een vliegtuig of een auto of een boot, in zichzelf klaar; het gaat om het ding; dat is de idee, het ding zelf moet spreken.”
Niet meer praten, gewoon bouwen. Want als het klaar is, dan begint het pas.
Konrad Becker
In zijn in 1998 verschenen boek TechGnosis. Myth, magie & mysticism in the age of information (Harmony Books, 1998) belicht Erik Davis de occulte aspecten van het informatietijdperk. Technologie wordt een hedendaagse uiting van religieuze denkpatronen en een esoterische subjectiviteit die we volgens Davis door de geschiedenis heen kunnen volgen. Konrad Bedcer sprak met hem.
Erik Davis: “In TechGnosis wijs ik op die aspecten van de technocultuur die ofwel uitgesproken religieus van aard zijn of die – al dan niet bewust – voortborduren op coherente religieuze, mystieke of occulte denkpatronen. Tegelijkertijd probeer ik de taal van de cyber- of technocultuur te verrijken met een massa historisch en fantastisch materiaal. Mij interesseert het om terug te grijpen op beelden, verhalen, góden en mythen waarin allerlei hedendaagse thema’s weerklinken. Tot nu toe werd de taal van de cybercultuur grotendeels overheerst door postmoderne afwegingen, die natuurlijk een belangrijk deel uitmaken van de lopende discussie. Het postmoderne, poststructuralistische denken biedt een uitstekende methode om de mechanismen van het heersende systeem te analyseren en in veel opzichten gedraagt de technocultuur zich als een cultureel symptoom van het postmodernisme. Ik denk alleen dat het postmodernisme, met zijn desperate, verlichte scepticisme, zich afsluit voor bepaalde uitingen van subjectiviteit, bewustzijn, verbeelding en ervaring waarzonder we volgens mij nooit echt de hevige cognitieve en culturele veranderingen kunnen begrijpen die worden veroorzaakt door de nieuwe technologieën.
“Ik wil kortom allerlei ander materiaal bij de discussie betrekken, materiaal dat meer een soort sociale geschiedenis van de verbeelding vertegenwoordigt. De beelden en ideeën mogen dan filosofisch naïef zijn, maar die naïviteit biedt je wel een soort beeldenrijkdom en een zekere oprechtheid waar het gaat om ervaring, bewustzijn en de collectieve verbeelding.”
Zal de postmoderne cultuur of het huidige discours binnen de cultuurwetenschap over de nieuwe media zulke opvattingen weten te assimileren, of is er volgens jou een nieuwe benadering nodig?
“Ik sta er eerlijk gezegd nogal sceptisch tegenover. Binnen het postmodernisme lijkt er een ingebakken afkeer en wantrouwen te bestaan tegenover termen als ‘ervaring’, ‘bewustzijn’ of ‘verbeelding’ en een onwil om zich in te laten met wereldbeschouwingen die buiten de fundamenteel rationalistische axioma’s van de Verlichting staan. Persoonlijk zie ik niet in hoe we kunnen bespreken wat zich buiten de moderniteit afspeelt, of wat zich binnen de scheuren daarvan aandient, zonder ook het premoderne erbij te betrekken. Maar ik ben er niet direct van overtuigd dat intellectuelen die tot over hun oren in de postmoderne retoriek zitten geïnteresseerd zullen zijn in wat ik te zeggen heb. Ik denk echter wel dat deze kwesties steeds belangrijker zullen worden, omdat ze sociale en culturele vormen aannemen die zulke opvattingen overnemen en ernaar gaan leven. Als puntje bij paaltje komt denk ik dat ik toch een geheime of esoterische benadering van de technocultuur voorstel die niet binnen het heersende intellectuele klimaat past”
Wordt het postmoderne vertoog volgens jou door de irrationaliteit op de proef gesteld ?
“Ja, dat denk ik wel. Het postmoderne vertoog ziet de productieve en creatieve dimensies van het irrationele denken over het hoofd en weigert zich direct in te laten met de vraag van het bewustzijn en van andere bewustzijnstoestanden. Het deinst terug voor hun autonomie en voor het onvermijdelijk kromme vertoog dat eruit voortkomt. Maar in feite ben ik niet voor een theoretische benadering van deze kwestie. Mij gaat het niet om een retorische steekpartij waarmee ik een filosofisch kader zou kunnen construeren om mijn interesses te rechtvaardigen, en zo steekt dat bij mij trouwens ook niet in elkaar. Het gaat er nu juist om die interesses in de praktijk te brengen: beelden te produceren, kritische netwerken van correspondenties, zonder daarbij terug te willen grijpen op een of andere premoderne filosofie aangaande de spirituele relatie tussen symbool en hogere bestaansni-veaus. Zonder in de aloude hiërarchische valstrikken te trappen, kun je toch nog zo’n denken voortbrengen: een analoog denken, een magisch denken, zij het ditmaal met een kritische dimensie die het in staat stelt zich vrijelijk door de geschiedenis en door uiteenlopende vertogen te bewegen. Voor mij is dit een creatieve uitdrukking van de be- vrijding van het rationalisme die het postmodernisme ons biedt, met achterlating van een deel van de postmodernistische scepsis. Let wel, een deel ervan: die scepsis blijft behouden, maar je hoeft je er niet op te laten voorstaan.”
In je werk ga je in op irrationaliteit als duistere keerzijde van de rationaliteit. In veel opzichten kleeft er een duistere kant aan het rationalisme die buiten bereik blijft van de diverse kritieken op het rationalisme als zodanig. Ik denk hier aan sommige exponenten van het radicaal-materialisme en hun invloed op de vroege technologische ontwikkeling. Soms valt moeilijk uit te maken waar nu eigenlijk de scheidslijn ligt tussen een extreem materialist en een idealist. Houdt deze vraagje bezig?
“Jawel, die spanning kom je keer op keer tegen. Als je je bewust bent van de patronen waarin de religieuze verbeelding zich uit en van hun geschiedenis, herken je zaken die zich niet voordoen op het niveau van filosofische axioma’s, maar als denkpatronen. Het beste voorbeeld van wat je net beschreef zijn die hard-core ’extropianische’ Kl-types hier in Amerika.[44] Hun filosofische benadering is er een van een absoluut reductionisme en materialisme. Ze zijn ontstellend anti-cartesiaans. Hun opvatting van de geest is allerminst dualistisch. Zij geloven niet dat de geest bestaat buiten het vlees of uit andere sferen komt. De geest is een evoluerende eigenschap die wordt voortgebracht door de parallelle interactie tussen een complex systeem van neuronen.
“De extropianen voeren dit idee tot zijn logische uiterste consequentie: als we de juiste onderliggende matrix van onze complexe informatievergaring kunnen reproduceren, zullen we het bewustzijn kunnen booten. Nog een stapje verder en je kan je eigen geest downloaden in een of andere machinale matrix, zodat de mogelijkheid ontstaat van onsterfelijkheid en een welhaast goddelijke bewustzijnsverruiming. Zo zit je plotseling met een uitgesproken gnostische notie, midden in het extreemst reductionistische materialisme dat je je kunt voorstellen. Benader je deze toestand uitsluitend op een filosofisch niveau, dan zie je enkel een vagelijk absurde uitwas van het materialistische denken. Maar als je hem op een beeldend of mythisch niveau tegemoet treedt, zie je dat dit een alleszins gnostische opvatting is, die raakt aan een breed scala van spirituele vraagstukken en in zeker opzicht mogelijkheden – aspecten die in mijn boek uitvoerig aan bod komen. Moravec en Co. mogen dan uitgaan van het lichaam, maar uiteindelijk reproduceren ze toch de wezenlijk religieuze gedachte dat er tussen lichaam en geest een radicale scheiding bestaat, evenals de gnostische tendens om de materiële kant van deze vergelijking krachtig van de hand te wijzen. We kunnen al deze vleselijke omhulsels achter ons laten en een pleroma (vrijplaats) van informatie betreden, waar we onze eigen ervaring vorm kunnen geven en onze kennis kunnen uitbreiden tot haar prometheïsche uitersten. Als je de geschiedenis van het hermetische en gnostische denken onder de loep neemt, kom je diezelfde beelden keer op keer tegen. In historisch opzicht worden de hedendaagse ontwikkelingen gevoed, verrijkt en gecompliceerd door zulke oudere mythen, door zulke premoderne beelden en ideeën, zonder hun exclusief contemporaine aspecten uit het oog te willen verliezen. Achteromzien is een manier om doeltreffender vooruit te komen.”
In de discussie van de afgelopen paar jaren kwam de term ‘virtuele elite’ naar voren, die in zékere zin wordt gelijkgesteld aan de virtuele elite van de cybergnostici. Peter Lamborn Wilson gaat hierop in en er wordt gedebatteerd over wat cybergnosticisme nu eigenlijk is. Zie jij een onderscheid tussen verschillende cybergnostische stromingen?
“De cybergnostische tendens is geen eenduidig fenomeen. Ik heb een ambi- valentere houding tegenover het gnostische denken dan Wilson, een houding die voortkomt uit het brede scala aan gnostische opvattingen in de geschiedenis van het religieuze en esoterische denken.[45] Wilson kraakt het gnosticisme af om op een fundamentele misvatting te wijzen die steeds weer opduikt binnen het religieuze denken: het idee dat je aan het lichaam kunt ontstijgen, dat er buiten het lichaam nog een dimensie van representatie of informatie of bewustzijn bestaat. Tegenwoordig is cy- berspace natuurlijk de locus geworden van zo’n valse transcendentie. Voor Wilson is de beste kant van de religieuze of spirituele impuls de immanente dimensie ervan: de extatische, antino- mische viering van het anderszijn, van autonomie en verbeeldingskracht binnen het lichaam. Uit dit oogpunt is het gnostische streven naar transcendentie een dodelijke zet, die in de huidige cy- berwereld technologisch wordt gereproduceerd. “Wilsons kritiek is even sterk als accuraat en sluit direct aan op de vraag van politieke macht en zijn relatie tot geestelijke en fantastische patronen. Maar zodra je die link legt met het cybergnos- ticisme, zul je het ook moeten hebben over de historische, filosofische en mythische dimensies van het gnosticisme. Dat ligt uiterst gecompliceerd. Er zitten allerlei kanten aan het gnostische streven, en in mijn lezing is het fenomeen minder eenduidig – in die zin dat het zowel ‘goed’ als ‘kwaad’ is – dan Wilson het voorstelt. Hoewel het een extreem symptoom is van de transcendente breuk tussen geest en lichaam, een breuk waar we allemaal met goed recht wantrouwig tegenover staan, kleeft er ook een radicaal autonoom aspect aan het gnosticisme. In plaats van dat we de mystieke gaven ontvangen door bemiddeling van een instituut of boek of kerkelijke hiërarchie, is het radicaal geïnternaliseerd. Sterker nog: binnen het gnostisch subject wordt transcendentie tot immanentie. Het gnostisch subject ervaart de eschaton, of de metafysische dimensies van de realiteit, binnen de psychodynamiek van het zelf. Daarmee wordt ons begrip van het cybergnosticisme direct gecompliceerd.”
Is dat de antihiërarchische stroming binnen het cybergnosticisme?
“Tot op zekere hoogte wel, en dat sluit weer aan op de geschiedenis van het hermetische denken en de alchemistische duiding van het zelf. Dat zijn altijd ambivalente fenomenen, er zitten altijd twee kanten aan. Maar je zou hopen (en dit is pure speculatie) dat de technologie de ruimte biedt voor een externe, machinale expressie van een dergelijke bewustzijnsverruiming, of een intensivering van de simultaneïteit, of een ze kere grensvervaging – dat de cognitieve grenzen waarmee we in de normale wereld opereren vervagen en worden opengebroken. De gnostische tendens binnen de technocultuur is niet zomaar de ideologie van de cyberelite – hij is symptomatisch voor het feit dat die technologie, net als alle voorgaande informatietechnologieën, werkelijk tot cognitieve veranderingen leidt. Ze brengt iets teweeg bij ons als ondervindende subjecten: hoe we de verschillende niveaus van onze ervaring integreren, hoe we ons tot andere mensen verhouden en hoe we een informatiesfeer ervaren die in zekere zin afgescheiden blijft van de fysieke werkelijkheid. Zulke verschuivingen oefenen een feitelijke invloed uit op het menselijk bewustzijn en het gnosticisme is een ruwe uiting of mythe die voortkomt uit feitelijke verschuivingen in de ervaring van mensen. Ik wil niet zozeer de gnostische tendens bekritiseren, maar de wortels ervan herkennen en ik opper dat binnen het gnosticisme de kiem ligt van een volwassener, meer ambivalente en ambigue verhouding tot onze ervaring van informatie en tot de relatie tussen lichaam en geest.”
Twee vragen nog, een met betrekking tot het verleden en een tot de toekomst. Ten eerste wil ik het nog even hebben over ‘verborgen geschiedenissen’. In de officiële geschiedschrijving is de maatschappelijke invloed van geheime genootschappen altijd ondersehat gebleven, je hebt op dit gebied wat revisionistisch werk gedaan. Kun je je opvattingen toelichten?
“Er zitten twee kanten aan. Ten eerste kun je de moderne wereld noch de Verlichting ooit begrijpen zonder het over geheime genootschappen te hebben, in de conventionele historische zin van begrijpen welke invloeden ons hebben gebracht waar we zijn. In zo’n geschiedenis kun je niet op de Verlichting ingaan zonder op geheime genootschappen in te gaan. Je kunt het onmogelijk hebben over de politieke dimensies van de verlichte reactie op de Kerk en het medië- valisme zonder in te gaan op de vrijmetselarij, het illuminisme en verwante occultistische takken van de Rozenkruisers, waarvan er veel doordrenkt waren van de gnostische thema’s. Onze ontkenning van deze verborgen geschiedenis heeft ons een hol begrip gegeven van de krachten die de moderniteit hebben voortgebracht. Wanneer we het probleem van de moderniteit onder de loep willen nemen, of van het verloop van de technologische ontwikkeling gedurende de laatste eeuwen, missen we dit essentiële onderdeel. En als we dit niet weten te integreren, of althans het conventionele verhaal niet weten te ondergraven, zullen we altijd blijven rammelen aan de tralies van een valse kooi waarin we geloven dat de moderne wereld moet worden gezien als de uitkomst van een puur seculier, wetenschappelijk proces. We moeten verhalen die ingaan op de occulte, alchemistische en chiliastische dimensies van de moderniteit – met name van de Verlichting en de negentiende eeuw – bij de discussie betrekken, niet alleen om onze huidige positie historisch te begrijpen, maar ook omdat dergelijke zaken in verschillende mutaties nog steeds voortleven. Het geheime genootschap met zijn elitaristische gnosis blijft een bepaalde machtsuiting.
“Aan de andere kant – en dit is van het grootste belang – voert alleen al de poging de conspiratieve westerse geschiedenis te doorgronden ons voorbij de conventionele historische paradigma’s.
Plotseling kun je je verhaal niet meer doen binnen de vertrouwde historische axioma’s, want alleen al door te stellen dat er een verborgen geschiedenis bestaat, trekje ons hele concept van de geschiedenis als rationeel object in twijfel. In die zin wordt het historische denken postmoderner en fantastischer, misschien wel tot in het hopeloze: we worden gedwongen te erkennen dat er talloze verhalen of geschiedenissen zijn die hun context aandragen en dat elk daarvan een fragmentarisch beeld geeft van de stand van zaken.
“En dat wisten we allemaal allang, maar het geheime genootschap roept nog een heel andere vraag op, omdat je probeert de geschiedenis te achterhalen van groepen en krachten die de geschiedenis nu juist mijden. Om dat verhaal uit de doeken te doen moet je lichtelijk paranoïde worden, zij het niet in de zin van: ‘Ze’ hebben het op je gemunt. Ik doel op een lichte paranoia als kritische methode. Een hink-stapsprong over vage en schimmige domeinen van dubbelzinnige data, het aaneenrijgen van onhoudbare patronen, het wijzen op eigenaardige synchroniciteiten, op steeds terugkerende namen. Plotseling ontstaat er een samenhang tussen mogelijkheden die buiten het conventionele verhaal vallen en vaak grenzen aan het onstoffelijke en fantastische. Patronen krijgen een lading die het conventionele historische denken zelf lijkt te ondennijnen. En toch is dat proces oneindig. Je kan er alle kanten mee op, er steeds verder in gaan. Iedereen die belangstelling heeft voor de literatuur van de conspiratie zonder daarbij uit te gaan van een idee-fixe zal erkennen dat de conspiratie een bodemloze put is. En toch is die bodemloze put, al die simultane dwarsverbindingen, zelf een uiting van het feit dat we de werkelijkheid – noch de historische werkelijkheid, noch de huidige machtsstructuur – niet kunnen vatten binnen een conventioneel kader, binnen een simpel causaal schema. Het is niet zo dat de geschiedenis domweg zulke schema’s volgt. Door zo’n meer synchronistische, analoge verteltrant te accepteren, wordt je gedwongen de verschillende niveaus te erkennen waarop de historische werkelijkheid werkt. Wie dat soort activiteit ontkent, dat soort energie en gebeurtenissen, omdat ze niet aan de regels voldoen, ontkent een groot deel van wat zich vroeger en nu afspeelde. Tegelijkertijd worden zij die uitgaan van een idee-fixe terstond in een zwart gat opgezogen, vaak voorgoed. Dat is de tragiek van historici die zich met verborgen geschiedenissen bezighouden. Om nog eens een achterhaalde metafoor uit de kast te halen: de truc is dat je voortdurend over al die ‘conspiratieveattrac- tors’ moet blijven surfen en evengoed op je hoede moet blijven, dat je niet moet vergeten dat er altijd nog een verhaal zit achter het verhaal dat je gewaar denkt te worden. Wat je krijgt, is een tegelijkertijd paranoïde en anarchistische kritische verteltrant, die ons in uiteenlopende netwerken van krachten situeert.”
Je hebt interessante uitspraken gedaan over de manier waarop nieuwe technologische ontwikkelingen zich gedragen binnen het door jou genoemde kader, van de uitvinding van de telegraaf tot onze wereldwijde tele- communiaitie. Het internet past daar natuurlijk goed in. De geschiedenis mag zich dan herhalen, maar er zijn toch lichte verschillen. Wat is volgens jou de toekomst van de huidige ontwikkeling en waarom speelt het een specifieke rol binnen jouw denkkader?
“Je moet niet vergeten dat de ontwikkelingen op het gebied van de elektronische communicatie al sinds de telegraaf tot een extreem utopistisch moment leiden. Dit utopisme is in diepste wezen ambivalent Wanneer men die voortdurende heropleving van techno-utopis- me ziet, wordt er al snel gezegd: ‘Neem die intemet-hype nou. Bij de uitvinding van de radio werd er precies hetzelfde gezegd. Met de telegraaf was het hetzelfde liedje.’ Vanwege die voortdurende herhaling kunnen we deze retoriek – let wel, dit is een ideologische kritiek – als een soort list zien van de machthebbers, een manier om de hoop en dromen van morsen te vangen teneinde een volgende fase van de macht, van beheersing en kapitaal te institutionaliseren. Dat staat buiten kijf. Dezelfde uitholling die de vroegere media uiteindelijk te beurt viel, kan natuurlijk ook optreden bij de informatienetwerken en de globalisering daarvan. Maar zo’n technologisch Utopia zal natuurlijk nooit tot stand komen, in de verste verte niet. Andersom zijn die utopische ideeën gewoon omgekeerde illusies, ideologische slogans die ons door de heersende macht door de strot worden geduw. Zulke beelden spelen met en komen voort uit een ingebakken droom of utopische voorstelling die in verschillende gradaties binnen het maatschappelijke lichaam leeft. Als zich de kans aandient een utopische mogelijkheid te projecteren op een nieuw historisch kader, zullen sommige mensen daar graag gebruik van maken. We beginnen ervan te dromen als zijnde ons doel. Dat doel wordt nooit bereikt, maar door te dromen springt er een vonk over, een vlaag van revolutionair potentieel, op zijn minst in fantastische zin. Het utopisme van internet is niet enkel de absurde gedachte dat de wereld beter zal worden, dat we een beter leven zullen krijgen doordat we op nieuwe manieren met anderen communiceren. Interessanter dan het idee dat de technologie zulke dromen kan verwezenlijken, is het feit dat die dromen überhaupt nog bestaan, en dat ze op een onvoorstelbare en historisch ongekende schaal worden opgeslokt door het politieke en sociale apparaat. Niemand kan zeggen waartoe het incorporeren van utopische verlangens op zo’n schaal zal leiden.
“Een van de redenen voor dit proces is het feit dat informatietechnologieën al sinds de telegraaf de ruimte comprimeren en de tijd vervormen, zodat mensen letterlijk dichter tot elkaar worden gebracht. Dit geeft aanleiding tot een Utopia van de communicatie, een droom van transparantie, die door de technologie tot op zekere hoogte wordt gerealiseerd. Nu die nieuwe ruimte vorm aanneemt, vullen we haar naarstig met utopische en fantastische verlangens. Ondertussen wordt die ruimte heringedeeld door de heersende macht, door de archonten zogezegd, volgens hun voorschriften. Hetzelfde valt goed te zien in de geschiedenis van de radio. Radio is een opmerkelijke techniek, die een ongelooflijk spectrum van mogelijkheden opent. Die hype is goed voorstelbaar: de avant-gardistische, de maatschappelijke, de muzikale mogelijkheden... er ontstaat een immense ruimte. Maar wat gebeurt er? Een handvol piratenzenders en een paar vernieuwende alternatieve stations daargelaten, zitten we met een enorm aanhangsel van de muziekindustrie, de reclamewereld en het heersende propaganda-apparaat. Een onvoorstelbare uitholling, en nog steken we er niets van op.
“Tot op zekere hoogte zie je diezelfde uitholling ook al op internet en bij allerlei digitale media die in het verschiet liggen. Met dien verstande dat die nieuwe technologieën, anders dan bij pakweg telegraaf en telefoon, voortdurende en razendsnelle veranderingen ondergaan. Daarmee zullen ze het kader van de communicatieve en onstoffelijke mogelijkheden steeds blijven oprekken, en dit proces zal ons voortdurend met de neus op de mogelijkheid van het fantastische blijven drukken. Enerzijds kan dit ons alleen maar in toenemende mate doen opgaan in de nieuwe machtsma- chinerie, de heerschappij van cyberka- pitalisme en cybergnosis. Anderzijds betekent dit dat de technologie het terrein zal worden van een verbeelding die altijd in beweging blijft. Ik zie niet gebeuren dat het over vijf jaar gedaan is omdat iedereen genoeg heeft van internet. Volgens mij zijn we een weg ingeslagen waarbij de boel nog heel lang voortdurend en heftig in beweging zal blijven, een proces dat een uiterst apocalyptische verbeelding met zich meebrengt. Wie een goed beeld wil krijgen van het collectieve gedachtengoed van het nieuwe millennium, heeft een dub- belfocusbril nodig, een schizofrene blik, die zowel de duistere archonten die de nieuwe ruimte van het wereldkapitaal vormgeven kan herkennen als de constante beschikbaarheid van nieuwe ruimtes, verschijningsvormen en symbolen van althans een positieve, creatieve manier om onszelf en de wereld te organiseren.”
Wilfried Hou Je Bek
Zal de eerste kennismaking met het internet zoiets worden als je eerste tongzoen? Een moment waarop je later met weemoed terug kijkt. Het gepiep van het inbellen van een modem in verhouding tot het onzekere tienergelebber is in zoverre steekhoudend dat beide uitzicht bieden op een nieuw terrein van ervaringen, respectievelijk cyberspace en sex. Een andere overeenkomst is dat bij beide de aanvankelijke opwinding al snel bekoelt. Is dit nu alles, op tv lijkt het veel spannender, romiger, beter, ja stukken beter. Maar ook hier geldt voor allebei dat hoe vaker je het doet, hoe beter het wordt.
Mijn eerste keer op het net was bij een kennis met een Mac 2CX die uitgerust met een 28.8 Bits modem sites in een tergend laag tempo binnenhaalde. Wat in retrospect vooral opvalt, is hoe weinig er eigenlijk te beleven was op het net. Er is niemand meer die zich lijkt te bekommeren om webcams, camera’s die om de aantal minuten een plaatje stuurden van saaie stranden, universi- teitskoffiezetapparaten en andere plekken waar, als er al wat gebeurde, dat vast was als jij er niet was. In deze negorij van zeggingskracht durfde ik het nog aan mijn maandelijkse break- beat/jungle avonden Internep te noemen, in de hoogmoedige gedachte dat de euforische berichtgeving snel weer zou wegebben.
Internet keer twee, gebruikmakend van een 386 en Netscape 2.5, verzandde in een chaos van ultralage download tijden en knoppen onbegrip waardoor niets te zien was dan een leeg scherm. Maar Reload: keer drie was de bom. Al- vin Tofflers Future Shock recht voor je neus; de angstvallige gedachte bekroop me dat de toekomst zonder mij begonnen was.
De korte geschiedenis van internet als publiek massa medium begint met de
BBSen en MUDs van de jaren tachtig en de introductie van Mosaic in het begin van de jaren negentig.[46] Mosaic, de eerste browser, geprogrammeerd door Mare Andreessen, die gratis verspreid, het mogelijk maakte om te surfen over ‘de informatie snelweg’, ontworpen met het idee om internet te ontsluiten voor niet-programmeurs. In 1994 werd Mosaic in verbeterde versie omgedoopt in het product en in het bedrijf Netscape. Een bedrijf dat tot 1998 astronomisch kon groeien, maar daarna het spoor definitief is kwijtgeraakt in de oorlogsstra- tegieën van Bill Gates’ Microsoft dat voor zijn browser Internet Explorer een vaste plek afdwong door computermakers te verplichten deze te koppelen aan Windows, het besturingssysteem dat Microsoft groot maakte.
Iedereen die nog onlangs internet heeft bezocht met een oude 3.0 browser, weet dat er in de afgelopen twee, drie jaar zoveel veranderd is dat de meeste sites niet meer goed zijn weer te geven zonder ten minste een 4.0 browser en allerhande plug-ins. IE 5.5 of Netscape 6 zijn de laatste versies.
Na jaren actief te zijn geweest met het uitgeven van het zine Kapot, alles moet was het een logische stap on-line te gaan publiceren. Met een HTML-editor die standaard te vinden is in Netscape browsers was en is dit zeer eenvoudig. Het basis principe van HTML, de voertaal van internet, is namelijk zeer simplistisch; ontworpen om militairen hun commando’s en wetenschappers hun onderzoeksgegevens zonder tijdsbuffer te laten uitwisselen over grote afstand via een netwerk dat een atoomoorlog kan doorstaan. Aanvankelijk bestond zelfs de IMG-tag nog niet waarmee je in HTML een plaatje kunt invoegen.
Het zegt veel over de instelling van Microsoft dat deze nooit een editor in zijn browser heeft opgenomen: internet is door deze altijd gezien als een video zendmedium gericht op een markt die bestaat uit zombie consumenten die apathisch naar hun computerscherm zullen staren zoals ze dat nu doen naar de tv. Het aanvankelijke succes van internet was juist de unieke kwaliteit om zelf te kunnen bijdragen aan de invulling van het medium.
De eerste site die ik in 1999 produceerde was toen al technisch weinig vooruitstrevend: nu zou het statische karakter ervan bespottelijk zijn. Tekst: zwart op wit aan elkaar verbonden door hyperlinks.
Het utopische idee van internet als een medium dat mensen kan verbinden in een mondiaal netwerk, onderling verbonden met hyperlinks, gebouwd dóór individuen, universiteiten en instituten zonder winstoogmerk met als enige doel het delen van informatie, het praten en discussiëren met hen die anders vreemden waren gebleven, had het zelfde enthousiasme ten gevolg die ook ontstaat bij de verzameling van mensen met de dezelfde voorkeuren in disco’s, concerten en jaarbeurzen. Het optimistische gevoel van empowerment bij minderheden die hun anders zijn in elkaar herkenden.
Het in 1991 verschenen The Virtual Community van Howard Rheingold is een helder, scherp en goed gedocumenteerd verslag van de interne werking van deze communities en geeft veel inzicht in de verleiding het net te zien als een medium met een hoge democratische potentie, als een krachtig bindmiddel van gemeenschappen die voorbij de scheidslijnen van maatschappelijke posities in de analoge wereld niet snel zouden ontstaan. Ook Dominee Visser lijkt door Rheingold beïnvloed te zijn. Visser ziet de door het net geïnduceerde sociale banden als een goede aanvulling op het wegvallen van de saamhorigheid in de wijken. Rheingold raakt de kern van de zaak met zijn opmerking dat de kracht van internet is dat het onderscheid tussen publiek en artiest er niet bestaat.
Deze gedachte, die fungeerde als ideologie voor een keur aan internetpioniers, is niet nieuw: al in de punk van de jaren zeventig was dit een sleutelge- dachte die een scène maakte en verbond. The Clash had er nooit een probleem mee als hun fans backstage kwamen, bleven slapen in hun hotelkamers en met hen wilde praten na afloop van een concert, totdat het van tien fans in het begin, er honderd en tenslotte duizend werden, hun één op één praktijk fysiek onmogelijk makend.
Op internet is nu hetzelfde aan de gang; de snel groeiende stroom van mensen die inlogden, veroorzaakte versplintering en banalisering. De toetreding van bedrijven, het ontstaan van e-commerce introduceerde de concurrentie in de gifteconomie die tot dan toe geheerst had. De middelen zijn steeds harder geworden om het aantal ‘hits’, bezoekers, te verhogen met de meest agressieve methodes. Het gebruik van cookies om je gedrag on-line te inventariseren bijvoorbeeld. Deze kleine programma’s worden op je computer binnen gesmokkeld waarna ze informatie verzamelen: waar je naar toe gaat, hoe lang je waar blijft en op persoonlijke maat gesneden verschijnen er dan reclameslogans gericht op jouw persoonlijke interesses en dat is nog vriendelijk.
Kijk eens op privacyfoundation.org voor beschrijvingen van de uitgebreide methodes waarop bedrijven en overheidsdiensten je klikgedrag analyseren, gebruiken en doorverkopen. Om de metafoor van de tongzoen aan te houden: het web wordt op dit moment brutaal van achteren genomen door dotcoms die hun aandeelhouders tevreden moeten houden en oneerbare middelen niet schuwen om aan hun gerief te komen.
Als beheerder van drie sites en redacteur van het cut-up.com webzine, gebruik makend van weinig meer dan zuivere HTML en wat plaatjes, ken ik de drang om de visualisering van het web in vector gebaseerde animaties en glimmende DHTML interfaces bij te houden. De vaardigheden die daarvoor gevraagd worden, zijn echter niet alleen veeleisend in het doorgronden van de software, maar ook in het nuttige gebruik ervan. Ontwerpen is een vak met een opleiding waar vier jaar voor staat en dat dit niet voor niets is, merk je op verschillende manieren.
De programma’s van het Amerikaanse bedrijf Macromedia, een zeer sterke merknaam met de aura van status en coolheid, zijn de standaard in webdesign geworden. Weinig ‘professionele’ websites worden nog zonder programma’s als Flash, Shockwave, Fireworks en Dreamweaver vervaardigd. Met name het gebruik van web animator Flash (een miljoen stuks verkocht è 400 dollar) is de laatste jaren zeer op de voorgrond getreden. Enerzijds heeft het geweldige dingen opgeleverd, anderzijds is het oeverloze gebruik om het gebruik ervan menig surfer (en zelfs producent Macromedia) een doorn in het oog. Meehobbelend op grote investeringen en toenemende bandbreedte is het mogelijk geworden om topzware sites maanden in ontwikkeling te houden. Het resultaat is geregeld een vaardige exercitie in vorm en kleur gehuld om een mager idee. Het motto dat veel bedrijven schijnen te hanteren als ze on- line activiteiten ontplooien, lijkt een gehandicapte vertaling van Henk Ooster- lings credo te zijn dat ‘da sein’ design is. De verschraling die optreedt is enorm als mensen die wellicht wat te zeggen hebben dat maar achterwege laten omdat het op het lay-out vlak achter blijft. Natuurlijk blijft op de achtergrond van de miljoenen bezoekers tellende sites er een enorme ruis bestaan van persoonlijke sites. Deze zullen steeds meer ondergesneeuwd raken in het eindeloze aanbod van entertainment. De inhoudelijke armoede en vervisualisering als gevolg van de professionalisering van het aanbod is een glijdende schaal waar het moeilijk ‘nee’ tegen zeggen is uit angst om achter te blijven in de sloppenwijken van technoville. Technisch gezien zal HTML steeds meer worden teruggebracht tot een minimale kapstok om externe applets en mediatypes in te integreren. Of het wordt gedegradeerd tot een boers dialect, terwijl XML, de aangepaste, striktere versie, de dotcom voertaal zal worden. Het ‘hoe ziet het eruit’ aspect, de verbritney-spearise- ring, van de cultuur en de politiek buiten het web doet noodzakelijkerwijs ook op het web haar intrede.
Non-profit organisaties als FNV en Am- nesty International spelen daar al op in met gelikte sites. Vanuit de kraakbeweging voorzien Rhizoom (Den Haag), ASCII (A’dam) en PUSCII (Utrecht) in de behoefte van gratis computergebruik en internettoegang, maar ook vormen ze een aanspreekpunt en laboratorium voor de realisering van technisch ingewikkelde zaken als live webcasten. Kennis die lustig gedeeld wordt volgens het hackerscredo dat informatie vrij wil zijn.
Het verdriet dat opklinkt in talloze artikelen over ontruiming van de emancipatoire sociale vrijplaats die internet ooit was, is veelstemmig. Dat het meest ingevoerde zoekmachine trefwoord altijd ‘sex’ is geweest, had de extatische gevoelens van internet profeten moeten temperen; van vrijheid van meningsuiting heeft nog nooit iemand een orgasme gekregen. Dat je bij een slechte zoekmachine als Ilse talloze links naar overbodige sites krijgt opgedist, regelmatig erotisch getint, terwijl je op zoek bent naar informatie over iets geheel anders, is zo opmerkelijk freudiaans dat het me verbaast dat geen enkele psychoanalyticus het aandurft om deze te gébruiken als duidingjnstrument van het onderbewuste. De wereld krijgt het internet dat zij verdient en het hoeft dan ook niemand te verbazen dat internet op dit moment door weinig verlichte regimes ontdekt wordt als een manier om hun onderdanen des te beter te kunnen controleren. Het wordt tijd om in een andere mode over internet en de rol van het web daarin, te gaan denken.
Stephen 1. Talbot in Amerika en Arie Altena in Nederland zeggen al jaren dat de hoge verwachtingen van internet als de brenger van betere sociale voorwaar- den misschien begrijpelijk maar onjuist zijn. Het is een menselijk proces: bij het ontbreken van rechtvaardigheid, gelijkheid, vrijheid, zorg om dingen die echt belangrijk zijn, treedt automatisch de neiging op deze tot de transcedentale eigenschappen van een transcendente wereld te maken. Ik verzin dit niet zelf; dit is de verklaring die Ludwig Feuer- bach ruim 150 jaar geleden gaf voor het ontstaan van religie. God en cyberspace begrepen als alomvattende, alomaanwe- zige amorfe informatie-entiteiten zonder locatie overlappen elkaar volledig als zijnde virtual reality. Het ontstaan van allerlei groeperingen die hun geloof, van welke aard dan ook, in de Machine bevestigd zien is volstrekt logisch en een steeds terugkerend fenomeen.
Graag zou ik eens een boek lezen over de publieke verwachtingen tijdens de introductie van elektriciteit halverwege de negentiende eeuw. De hoop op een betere wereld die de komst van internet begeleidde, verschenen ook bij de ontdekking van elektriciteit. Eindelijk zouden de straten ’s avonds veilig zijn voor wandelaars die in de elektrische verlichting rovers en andere schavuiten (hohum) van ver af konden zien. Verlichting die minder brandgevaarlijk was dan de olielampen die deze vervingen. Opwekkingscentrales werden gebouwd als kerken en Nicolai Tesla, de uitvinder van de wisselspanning, zag in elektriciteit een teken van God die tegen hem praatte. Of wat te denken van de Russische futurist Majakovski die bomen maar ouderwets vond toen hij eenmaal elektriciteit in werking had gezien. De magie van onbevattelijke nieuwe technische en wetenschappelijke foefjes en weetjes is een terugkerende brandstof van het optimisme van het Verlichtingsdenken en het maakbaar- heidsstreven waarin alle goede bedoelingen worden geprojecteerd op een onbevlekt medium. In de extase van het nieuwe voorbijgaand aan de realiteit die er al snel mee vandoor gaat.
Beroemdste moderne voorbeeld van de menselijke neiging verlossing te zoeken in het onbekende, zijn de Extropians. Deze willen de maatschappelijke en biologische chaos waarbinnen mensen moeten leven opheffen met een programma dat sociaal liberalisme, ‘dynamisch positivisme’, Science fiction utopisme en laissez faire kapitalisme verbindt in een ondeelbaar pact op de grens van literatuur en politiek engagement waarin technologie ons moet bevrijden van het kwaad.
Richard Buckminster Fuller relateerde het succes van een technologie aan de mate waarin deze transparant wordt. Elektriciteit is daar met voorsprong het beste voorbeeld van, maar denk ook aan radio, tv en telefonie. Met internet zal het niet anders zijn. Zoals we ons niets meer kunnen voorstellen bij een leven zonder elektriciteit, zal internet binnen vijf jaar op de achtergrond voor ons leven een radicaal middel/maat zijn. De tumultueuze veiling van de UMTS-frequenties die het draadloos internet moeten gaan vervoeren, is de opmaat van de wording van internet als meer dan een cultureel/commercieel medium. De Finse overheid is reeds begonnen met inventariseren van de kansen die deze technologie biedt bij het handhaven van de staatsbezigheden als controle op verdachte personen en als identificatiemiddel. Een telefoon/com- puter/bankpasje met verzegeld DNA- profiel creëert een privé financieel multimedia microcomputer, ook dienst doende als Paspoort.
Meer in de nabije toekomst zal de transformatie in het denken over het net als cultureel medium tot een transparante ruggenwervel van talloze toepassingen tot uiting komen in de belangrijkste strategie in het beleid van Microsoft. Dit bedrijf heeft de monopoliepositie om het ASP (application service provi- ding) model af te dwingen. Over de breedbandnetwerken die op dit moment in een razend tempo over de hele wereld worden aangelegd, wordt de bedrijfscomputer van de toekomst een terminal met wat werkgeheugen en een internet verbinding. Wil je typen, dan moet je op de Microsoft.net site de woord processor opvragen, je cliënt- nummer wordt genoteerd en aan het eind van de maand krijg je een rekening toegestuurd. Je betaalt per keer dat je een programma opent. Het gaat zelfs nog verder, je bewaart je bestanden op de server van de aanbieder, waardoor je als je een eigen bestand wilt bekijken een vergoeding verschuldigd bent. Met als geheime agenda dat dit het einde van software piraterij moet voorkomen; want hoe kun je iets illegaal verspreiden als je het niet eens bezit. Op deze wijze wordt internet ook werkelijk een informatiestopcontact, een verbinding tussen server en gebruiker, onzichtbaar en waardevrij als elektriciteit.
De Australische kunstenaar Stelarc liet tien jaar terug al zijn spieren aansluiten op internet waarna hij zijn lichaam liet besturen door onbekenden op andere werelddelen. De vraag is niet of het kan, de vraag is of wij het kunnen verzinnen. Het is best aardig om te zien hoe iets dat geheel nieuw is, toch alles weerspiegelt dat er daarvoor ook al was. Een andere metafoor die veel gebruikt wordtmet betrekking tot het internet, is die van de ontdekkingsreizen. De browser- namen verwijzen hier al naar met termen als ‘navigeren’ en ‘ontdekken’. De utopische literatuur uit de vijftiende, zestiende eeuw plaatste haar uitstekende werelden ook altijd in de nieuwe wereld, geheel voorbijgaand aan de praktijk van de conquistadores die liever indianenhanden aan het afhakken waren dan dat zij perfect symmetrische steden bouwden waarin alle kennis bekend was en mensen al even perfect gelukkig levend op de toppen van hun kunnen het paradijs op aarde konden bewonen, zoals Tomasso Campanella dat als wenselijk schetste in zijn Stad van de Zon. Deze metafoor tot het logische einde door redenerend leidt niet tot vrolijke gedachten, maar gelukkig is het slechts een metafoor. Hoe was jouw eerste keer?
www.social.fiction.ihateclowns.com bevat links naar de meeste personen/dingen hier genoemd
Judith Metz
In de negentiende eeuw bevond de gezondheid van de Nederlandse bevolking zich op een dieptepunt. Midden in de industriële revolutie verlieten veel mensen hun dorpen om in de stad in fabrieken te gaan werken. De stad was niet berekend op de toename van haar inwoners. De nieuwe stedelingen waren niet gewend aan het stadse bestaan: vol, vies en zonder eigen (moes)tuin. Veel mensen in te kleine, donkere, vochtige ruimten. Er was geen riolering en geen waterleiding. Er waren verstopte toiletten. Arbeiders waren een bron van in- fectieziekten zoals cholera, tbc, tyfus, mazelen en schurft.[48]
Vanuit diverse belangen startte de hy- giënistische modernisering. De ellende van de arbeiders wekte het medeleven op van filantropen. Burgers werden bang voor epidemieën. Ondernemers en parlementsleden ontwikkelden de overtuiging dat betere volksgezondheid en algemeen welzijn primaire voorwaarden zijn voor economische groei. De oplossing werd gevonden in betere hygiëne. Als de arbeider zou leren om zichzelf schoon te houden, dan zou dat ook leiden tot zelfdiscipline in de maatschappelijke omgang.[49]
De promotie van hygiëne bleek in praktijk niet eenvoudig. De aanleg van publieke voorzieningen zoals riolering en waterleiding was afhankelijk van de politieke besluitvorming en de beschikbare technologische kennis.[50] Ook was schaalvergroting nodig om de nieuwe wetenschappelijke inzichten te kunnen toepassen. De ontdekking van de chole- ra-bacil leidde bijvoorbeeld tot het inzicht dat water en riolering moesten worden gescheiden. Nationale instellingen en laboratoria voor de controle op infectieziekten waren noodzakelijk voor de aanleg van en controle op de gescheiden waterleiding en riolering. Gevolg was een verschuiving in de machtsbalans van lokale naar nationale overheden en een versterking van de macht van de medici.[51]
Daarnaast stuitte ook de individuele hygiëne-opvoeding op weerstand. Deze kwam voort uit traditionele gebruiken en armoede. Zo hadden veel priesters meer vertrouwen in gebeden dan in gekookt water. De strijd om de persoonlijke hygiëne werd aangebonden met behulp van onderwijs en het aanpraten van schuldgevoel. Als een kind stierf, werd de ouders verteld dat dat met betere zorg niet was gebeurd. In het onderwijs circuleerden gezondheidsboekjes, gevuld met opvattingen over reinheid en gezondheid. Later volgden de gymnastieklessen en schooldouches. Ook het leger liet zich niet onbetuigd in de reinigingsoperatie. Het voorzag zijn rekruten van zeep en drie handdoeken, en later ook van tandenborstels en tandpasta[52]
Door alle inspanningen heeft hygiëne het pleit gewonnen. Na vijftig jaar bleek zij zeer van waarde voor de mens. De levensomstandigheden en levensverwachting zijn enorm verbeterd.[53] De aandacht voor hygiëne had ook haar keerzijden. De hygiëneopvoeding was een (geslaagde?) poging om de revolutionaire arbeiders in het gareel te krijgen. L. van den Bos verwoordt deze strategie in 1887 als volgt: “Indien we de arbeiders aan de haard kunnen houden, hen gewoonten van orde, regelmaat en eerlijkheid kunnen aanleren, hebben we de grootste garanties geschapen tegen anarchistische en revolutionaire opstoten.”[54] Daarnaast is door schaalvergroting de macht van nationale instituties tegenover lokale gemeenschappen versterkt.
“Ondanks de lobby van de vrouwenbeweging en verplichting van het vak verzorging op middelbare scholen nemen vrouwen nog steeds het leeuwendeel van het huishouden voor hun rekening. Zo ook Rian Peters. Totdat zij bij toeval een nieuwe wasmachine kocht die werd aangestuurd door tamelijk ingenieuze en ondoorgrondelijke elektronica. Voor het wassen van haar ondergoed moest zij zoveel knoppen intoetsen dat het haar duizelde. Haar man daarentegen werd wild van enthousiasme. Voorheen keek hij nooit naar een emmertje biotex, nu is hij niet meer weg te slaan bij de digitale klokken. Rian heeft al haar keukenapparatuur vervangen door digitale exemplaren en haar echtgenoot doet het huishouden.”[55]
Huishouden en hygiëne trokken de belangstelling van de industrie. Speciaal voor het huishouden werden apparaten ontwikkeld die het huishoudelijk werk fysiek lichter zouden maken. De geschiedenis van de was weerspiegelt de veranderingen in het huishouden door de introductie van de huishoudelijke apparaten.[56] Vroeger was het ‘maandag wasdag’. Op zondagavond werd al de was in de week gezet. Maandag werd het geweekte goed in wasketels gekookt en op een wasbord in de tobbe geschrobd. Daarna moest het worden uitgespoeld, gemangeld door de wringer en te drogen gehangen. Daarop volgde het voorvouwen, stijven en het strijken.[57] Tegenwoordig is er de wasmachine, wasdroger en de elektrische strijkbout. Fysiek is het huishouden doen minder zwaar geworden. Er zijn minder vrouwen met reumatische handen van het slaan, wringen en spoelen in het koude water.
Tijdwinst heeft de technologische vernieuwing nauwelijks opgeleverd. Ondanks dat de was wel makkelijker schoon werd, nam de tijd die vrouwen aan wassen besteedden nauwelijks af. De norm over wat schoon is, is veranderd. Waar vroeger de wekelijkse verschoning voldeed, hoort iemand die dat volhoudt anno 1998 al snel bij de paria’s van de samenleving. In de meeste gezinnen draait de wasmachine iedere dag.[58] Het voorbeeld van de was laat zien dat het ideaal van tijdsbesparing door de introductie van huishoudelijke apparaten niet bereikt is. Dankzij technologie wordt sneller aan de eisen van hygiëne voldaan. Punt is dat door de technologie normen en waarden over hygiëne veranderd zijn. Wat honderd jaar geleden als hygiënisch werd aangeraden, wordt nu als vies beschouwd. Technologie is niet alleen gereedschap die de mens helpt om zijn omgeving te controleren. Technologie is ook macht en disciplineert het menselijk bestaan.
Het Haarlems Dagblad kopt: “Het toilet is vaak besmet. Volgens onderzoek is slechts één op de tien openbare wc’s schoon.” In het artikel wordt breed uitgemeten dat openbare toiletten bron van bacteriën zijn. Zonder cynische ondertoon wordt geadviseerd om de deur met de elleboog te bedienen, de kraan dicht te draaien met een papiertje en voor het zitten de wc-bril te bekleden met papier.[59] Hygiëne is niet meer een kwestie van handen wassen en veranderende opvattingen over reinheid. Het is een publieke zaak geworden en staat in het centrum van de media-aandacht. Zo staat in een willekeurige week in januari 2001 ook de Volkskrant vol met mogelijke gevaren van slechte hygiëne.[60] Berichtgeving over zieken of doden door slechte hygiëne ontbreekt. Ik vind deze aandacht dan ook sterk overdreven. Mijn diagnose is: collectieve smetvrees.
Pasteur en Koch ontdekten aan het einde van de negentiende eeuw het bestaan van bacteriën en andere ziekteverwekkers. Dit veroorzaakte een schok in de hogere middenklasse: je kon besmet worden met ziekte zonder dat je het merkte. Er werd melding gemaakt van psychosen en neurotische schrikreacties.[61]
Smetvrees is een voorbeeld van dwang- neurose. Het leidt tot de dwang om voortdurend schoon te maken of te douchen. Schoonmaakdwang komt overigens vaker voor bij vrouwen dan bij mannen.[62]
Er zijn steeds meer aanwijzingen dat teveel hygiëne letterlijk ongezond is. Bij voetschimmels, vaginale klachten en hoofdluis adviseren huisartsen niet voor niets om minder vaak te wassen en geen zeep te gebruiken.[63] Ook de druk vanuit de commercie op vrouwen om dagelijks inlegkruisjes te gebruiken, wordt door de gezondheidszorg tegengesproken. Inlegkruisjes irriteren de vagina en leiden tot afscheiding.[64] De toename van allergieën en astmaklachten bij kinderen wordt deels verklaard uit de steriele omgeving waarin steeds meer kinderen opgroeien. Kinderen die niet meer met vuil en bacteriën en huisdieren in aanraking komen, krijgen geen kans om een afweersysteem te ontwikkelen.[65]
De hygiëne-opvoeding van de Nederlanders die in de negentiende eeuw is gestart, is haar doel voorbij geschoten. Al vóór de Tweede Wereldoorlog is de gemiddelde levensverwachting enorm gestegen. De disciplinering van de arbeiders en de groeiende macht van nationale instellingen waren mooi meegenomen. Toch bleef de aandacht voor hygiëne groeien. De introductie van huishoudelijke apparaten leidde in plaats van tijdsbesparing tot strengere eisen aan hygiëne. Wat vroeger schoon was, wordt nu vies genoemd. Maar ook daar hield de disciplinering niet op. Hygiëne staat centraal in de media. Anno 2001 moeten ook wc-potten en voedsel clean zijn. De Nederlandse bevolking lijdt aan collectieve smetvrees. En daarmee wordt ook een tweede keerzijde van hygiëne duidelijk: mensen worden ziek!
Bladspiegels
De redactie van de AS verzocht mij om in het kader van dit Techno-nummer ook eens een aantal anarchistische internet-sites onder de loep te nemen. Er is echter ontiegelijk veel over anarchisme op het net te vinden, daarom raad ik je aan om gewoon zelf eens lekker te gaan surfen en sites te ontdekken. Start daarvoor bijvoorbeeld eens op www. flag.blackened.net. Als je aan dit adres ‘/re- volt/africa.html’ toevoegt, kom je op de site over anarchisme in Afrika, waar de vorige AS over ging. Als je aan dit adres echter toevoegt ‘/revolt/inter/faq.html’, zal je honger naar anarchistische nieuwsgaring vermoedelijk voorlopig niet zijn gestild. Je vindt daar namelijk allerlei mailinglijsten, adressen van sites, gewoon te veel om op te noemen. lan Mayes stelde een lijst van honderdvijftig Engelstalige anarchistische publicaties op, e- mail hem op: ianmayes2@lycos.com. Ruim driehonderd scripties en dissertaties over anarchisme zijn te vinden op de site ‘Research on Anarchism’, melior.univ. Bezoek echter ook eens de site van de London Anarchist Bookfair freespace.virgin.net. bookfair. Vanuit alle genoemde sites kim je vele links naar andere sites vinden. Als je jezelf wilt verrassen, kun je natuurlijk ook door het intypen van het woord ‘anarchism(e)’ in een van de diverse zoekmachines het net opgaan en zien wat dat allemaal oplevert. Veel succes, en tevens veel plezier ermee!
In Bladspiegel 1 berichtte ik over de elektronische anarchistische nieuwsservice A-Infos. Wat ik toentertijd nog niet wist, is dat er naast losse berichten ook dagoverzichten in diverse talen bestaan (lists@ainfos.ca en vermeldt bijvoorbeeld ‘subscribe a-infos-en24’). Dat maakt het allemaal wat overzichtelijker, in ieder geval in mijn ogen. Met het versturen van aankondigingen naar deze lijst moet je overigens voorzichtig zijn. Tenminste, als je niet vervolgens allerlei junkmail, ook wel spam genoemd, wilt krijgen, iets waar A-in- fos overigens niets aan doen kan. Zo kreeg ik op een dag een mailtje over penisvergroting. De helft van de wereldbevolking zit daar, lijkt mij, niet op te wachten, en de waarheid gebiedt mij te zeggen, ik ook niet. Wat echter te denken van het aanbod ‘hidden cameras and spy equipment’? A-infos van 4 oktober 2000 bevat het bericht ‘Anarchist women want their message heard’. De boodschap van deze mail is dat het beeld van de anarchistische beweging macho is, terwijl de sociale samenhang van die beweging grotendeels door vrouwen wordt verzorgd (chuckO@infoshop.org). Verder zoekt een anarchistische groep in Griekenland, Dis- obedience, contact met individuen en groepen over de hele wereld: PO Box 74277, 16000 Athene, of e-mail: disobe32@hot mail.com.
Menno Sijtsma studeerde in het najaar van 2000 in de politieke en sociale filosofie af met ‘A proposal for egalitarian liberals and others: some arguments concerning why anarchism may help realise more equality and liberty than equalitarian liberalist theo- ries’. In deze afstudeerscriptie bespreekt en vergelijkt hij het liberalisme van de filosoof Rawls met het anarchisme van Atalanta (zie ook de boekbespreking in dit nummer). De scriptie is te bestellen bij: De Vlinder, p/a Lauwerecht 55, 3515 GN Utrecht, of via e- mail: mermo@antenna.nl. Een Nederlandse versie, wellicht als samenvatting, wordt overwogen.
Over liberalen en anarchisten gesproken, soms kom ik toch danig voor verrassingen te staan. Afgelopen najaar was ik op de jubileumconferentie van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren (komt ie weer met zijn wiskunde, zucht...) alwaar mijn boekje getiteld De laatste stelling van Fermat gepresenteerd werd (voor slechts ƒ16,75 te koop in de boekhandel, ISBN 90-5041-065-0), maar dat was niet de verrassing. Loek Hermans, minister van onderwijs, hield er een obligaat liberaal praatje, waar ik langzaam van in slaap sukkelde. Klaarwakker was ik echter toen hij plots repte over zijn anarchistische studententijd, de tijd dat hij Kropotkin en Bakoenin las. Als klap op de vuurpijl citeerde hij Bakoenin, maar in de consternatie van mijn verbazing weet ik echt niet meer wat hij zei. Behalve dat hij trachtte met dat citaat zijn liberale betoog te onderbouwen. Arme Bakoenin!
In Aardig (Simon Bolivarstraat 95, 3573 ZK Utrecht, atalanta@antenna.nl) van december 2000, blad van het Atalanta-collectief, schrijft Herman in ‘Ratio en gevoel in een ideale wereld’: “Zo alles overdenkend denk ik dat gevoelens niet zozeer berusten of voorkomen uit gedachtes. (...) Bestaat er een soort anarchistisch gevoel, een leefwijze waar mensen zich prettig bij voelen?” Rymke gaat in op pragmatisme, purisme en rebellisme, door haar vertaald naar helpen, denken en strijden: “Zij lijken alledrie nodig, en wel tegelijk, en strikt te scheiden zijn ze ook al niet.” Naast uitgebreid nieuws van Atalanta ook een ‘bladvulling’, overgenomen uit ilO, het blad van wijlen Arthur Lehning, ‘Tolstoï en de revolutie’. Atalanta is ook te vinden op internet, www.antenna.nl/atalanta. Daar kun je overigens ook het vier pagina’s tellende artikel over de levenskunst van vier mensen van en rond Atalanta lezen, dat in Vrij Nederland (postbus 1254, 1000 BG Amsterdam) van 3 februari 2001 is verschenen. In dat zelfde nummer een interview met Hafid Bouaz- za, schrijver: ‘Tk schrijf niet voor niets in mijn essay: ‘Ik roep op tot anarchie van hart en geest’ (...) Regels door anderen aan jou opgedrongen. Dat is een nachtmerrie, een pure definitie van de hel. Geef mij alle onhandigheid van mijn eigen leven, alle idioterie daarvan, maar zolang ik het gevoel heb dat ik in vrijheid kan leven, ben ik gelukkig”
Naar aanleiding van een artikel in Buiten de Orde 2000/3 over dienst weigeren in Turkije (zie Bladspiegel 2) besloot ik eindelijk eens de brochure van de 5th of May Group (PO Box 2494, London N 8 OHW) te gaan lezen, Fundamentalism, nationalism and militarism in Turkey. Deze brochure, die ook een artikel van Mine Ege bevat, ‘Feminism in Turkey’, verhaalt over de politieke geschiedenis van
Turkije, het heden en het verzet daartegen. De 5th of May Group bestaat uit Turkse en Koerdische anarchisten in ballingschap. “Het zou het beste zijn om de 75 jaar oude republiek te begraven waar het behoort, namelijk naast dat van het Ottomaanse Rijk. Amen daartoe.” Feministes in Turkije kennen overigens dezelfde problemen en discussies, mannen stellen net als hier ten lande: “Is het niet een nieuwe vorm van discriminatie om mannen niet toe te laten op bijeenkomsten van vrouwen?” Trouwens, deze citaten zijn vertalingen, de redactie van de AS verzocht me namelijk om, als het enigszins kan, Engelstalige uitspraken te vertalen, aangezien niet iedere AS-lezer deze taal machtig is. Nu maar hopen dat mijn vertalingen ergens op lijken.... In De Fabel van de Illegaal (Koppenhinksteeg 2, 2312 HX Leiden) 42, van november/de- cember 2000, aandacht voor Turks-Koerdi- sche dienstweigeraars, die geen kans maken op politiek asiel. De ambtsberichten van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse zaken stellen dat zij bij terugkeer niets te vrezen hebben, maar wat is dan de verklaring voor het feit dat recentelijk drie teruggestuurde dienstweigeraars kort na hun gedwongen indiensttreding de dood vonden? Overigens zijn in de Gebladerte-reeks, een serie uitgaven van de Fabel, onlangs twee brochures verschenen, over links nationalisme en over de Haagse daklozenkrant.
In ‘t Kan Anders (Vlamingstraat 82, 2611 LA Delft) 23/5, ‘voor een vreedzame en leefbare wereld’, kim je in het artikel ‘Oorlog als misdaad tegen het milieu’ lezen dat een F-16 in een uur meer brandstof verbruikt dan een gemiddelde auto per jaar. Nu acht ik beide apparaten tamelijk overbodig, het ene weliswaar meer dan het andere, de cijfers spreken echter voor zich. En wat te denken van het feit dat bijna één procent van de aardoppervlakte militair gebied is? Verder worden niet zelden tropische bossen gekapt en wordt het hout verpatst om de aanschaf van wapens te kunnen bekostigen, zoals de regeringen in Brazilië en Birma dat deden in het verleden. ‘Oorlog is niet alleen een misdaad tegen de menselijkheid maar ook tegen het milieu’ is de logische conclusie van het artikel.
De recente Amerikaanse presidentsverkiezingen waren een heuse soap. De voorpagina van Freedom (84b Whitechapel High Street, London El, 7QX) 61/21, 4 november 2000, werd opgesierd met een foto van Geoige Dabbel Joe Bush met zijn leus ‘Change the tone’. Het onderschrift van Freedom luidde: ‘Or better still, shut up!’
De Nar (postbus 136, 3000 Leuven, Belgie) 163, 1 december 2000, bevat twee artikelen van Corto Maltese. ‘De droom der malcontenten’ (mooi toch, dat Vlaams!) gaat over een recht-door-zee anarchist Fred Wood- worth, die in de VS het blad The Match vormgeeft en ook zelf uitgeeft. “De vele polemische aanvallen op andere anarchisten hebben Woodworth bij sommigen de reputatie bezorgd een oude verzuurde sektariër te zijn die geen goed woord over heeft voor andere anarchistische projecten. Dat is onjuist (...). In alle oprechtheid, ik ken geen enkele andere publicatie die het libertaire ideaal, de droom der malcontenten, beter en waardiger vertegenwoordigt dan The Match!”, aldus Corto Maltese. Mocht je geïnteresseerd zijn in dit blad: PO Box 3012, Tucson, Arizona 85702, USA.
In Corto Maltese’s tweede stuk, ‘More brains: over de intellectuele armoede in het anarcho-milieu’, wordt George Orwell aangehaald, die ooit schreef dat politiek taalgebruik zo helder moet zijn als glas. Obscure formuleringen en jargonkramerij zijn namelijk meestal kenmerken van politieke zwendelaars. In het vermakelijke artikel worden schrijvers van pamfletten uit het anarchistische milieu opgeroepen verzorgd taalgebruik, doordachte redeneringen en een aantrekkelijke stijl te gebruiken, zonder gebrabbel dus. “Een zwakke taalbeheersing is echter niet de enige reden waarom anarchisten niet vaak au sérieux genomen worden. Dikwijls worden geïnteresseerde buitenstaanders afgeschrokken door de geringe intellectuele uitstraling van het anarchistische milieu.”
In Filosofie Magazine (postbus 1528, 1000 BM Amsterdam) 9/9 gaat Liesbeth Bakker in ‘Kijk maar eens lekker vooruit’ in op utopieën. “Utopische idealen hebben het tij niet mee. (...) De scepsis waar utopieën tegenwoordig op kunnen rekenen kent ironisch genoeg één uitzondering: de utopie van de industriële samenleving; de utopie van de grenzeloze economische groei en het onbegrensde gebruik van natuurlijke hulpbronnen.” Bakker, die AS-redacteur Marius de Geus en, onvermijdelijk in deze discussie, Hans Achterhuis aanhaalt, vindt dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen gesloten en open (libertaire) utopieën. “Volgens Achterhuis leiden dit soort interpretaties van de ‘utopie’ tot een verwatering van het begrip. Elke utopie is per definitie (...) gesloten (...).” Wat is die Achterhuis toch een godvergeten essentialist! Bakker besluit haar artikel met: “Het overleven van de natuur en de toekomstige generaties staat op het spel. Daarom is het de hoogste tijd het visionaire gedachtegoed weer op te pakken. Een grote variëteit aan toekomstbeelden – meer dan de gerealiseerde utopieën alleen – is dringend gewenst voor een leefbare toekomst van onze planeet.”
Redit voor Allen, ‘orgaan van het noordelijke gewest van vrij socialisten’, (Aekingaweg la, 8426 GN Appelscha) 4/15, december 2000, bevat twee in memoriams van Anna Koel- man-van der Laan. “Voor mij was Anne een echte anarchiste in hart en nieren en misschien wel duizendmaal meer dan al diegenen die zich niet aflatend met veel lawaai als de enige ware anarchist presenteren.” Anna (Anne?) was actief betrokken bij het kampeerterrein ‘Tot Vrijheidsbezinning’ in Appelscha en tijdens de jaarlijkse Pinksterland- dagen steevast druk bezig in de kantine. Ze werd 78 jaar.
Het Linke Boekje (postbus 16544, 1001 RA Amsterdam) is een uitgave van De Vrije Zone, onder het motto ‘Lezen is linken’. In deze gids staan adressen en omschrijvingen van zo’n 250 (!) Amsterdamse actiegroepen en ideële/maatschappelijke organisaties. De
Vrije Zone poogt onderlinge contacten tussen deze groepen te verbeteren, en het geheel opener en aantrekkelijker te maken voor ‘buitenstaanders’. Het boekje is verluchtigd met diverse cartoons. Normaal gesproken vind ik Kamagurka ronduit flauw, maar in het Linke Boekje staat zowaar een erg leuke. Een man met een sigaar in zijn mond wijst naar een hoestende man met de opmerking: “Ik rook en hij hoest. Zo lossen we het samen op!” Buiten de Orde (postbus 1338, 3500 BH Utrecht) 2000/4 bevat een eerder in De AS verschenen artikel van John Zernan over de overschakeling van jagers-verzamelaarsmaat- schappijen naar landbouwmaatschappijen. Zelfs na twee keer lezen weet ik niet wat de goede man wil zeggen, ik houd het er maar op dat dat niet aan mij ligt maar aan de schrijver zelf. Harold Barclay, schrijver van het boek ‘People without government’ (een interessante antropologische studie naar anarchisme bij zogeheten ‘primitieve volken’), schreef er een heel wat leesbaardere reactie op. Verder in deze Buiten de Orde aandacht voor de Braziliaanse landlozenbeweging Moviemento Sem Terra (MST). “Het toenemende milieubewustzijn van de beweging wordt aangemoedigd via de scholen, die in elke nederzetting te vinden zijn. In de MST-scholen worden de kinderen onderwezen volgens de methode van Paulo Freire.” Meer over deze Braziliaanse pedagoog (die onlangs overleed) en ook over de MST kan je lezen in De AS 115 (Latijns-Amerika).
Het begrip ‘do-it-yourself (diy)’ is oorspronkelijk afkomstig uit de punkbeweging. Maar voor anarchisten is dit begrip natuurlijk sinds tijden een vanzelfsprekendheid. In The Vegan (info@vegansociety.com), blad van de Engelse veganistenorganisatie (je merkt dat een anarcho-veganist deze rubriek schrijft), staat een advertentie voor ‘diy-funerals’, milieuvriendelijke en niet dure kisten. Als ik het begrip vertaal is meteen de clou weg, dus hier maar geen vertaling.
P’tje Lanser (peetje@antenna.nl)
Kleintje Muurkrant publiceerde in het februarinummer een artikel van Fabel van de ille- gaal-medewerker Gerrit de Wit, dat mij in het verkeerde keelgat schoot. Het gaat over een poging van Groen Rechts om binnen Milieudefensie het item bevolkingsgroei op de agenda te krijgen. Die poging op zich is niet zo interessant. Een paar jaar terug heeft Groen Rechts ook al eens tevergeefs geprobeerd om een voet tussen de deur bij De Groenen te krijgen.
Nee, van belang is dat de Fabel zich weinig gelegen laat liggen aan de vrijheid van denken, tenminste als ideeën niet in haar kraam te pas komen. Dat deze Leidse club overal (ultra)rechtse spoken ziet, is nog tot daaraan toe. Eerst was het de Britse miljonair Gold- smith van de Ecologist, toen de brave Willem Hoogendijk van de Stichting Aarde. En nu houdt de Fabel-denkpolitie Milieudefensie in het oog.
De Wit schrijft: “Bevolkingspolitiek is op zichzelf een rechts en van bovenaf opgelegd beleidsinstrument om de omvang en samenstelling van een bevolking te beheersen en te controleren. Daarbij doen de belangen van de betreffende individuen niet ter zake. Een discussie over bevolkingspolitiek is voor progressieve mensen alleen gewenst als die gaat over de analyse en bestrijding ervan.”
De definitie van bevolkingspolitiek die de Fabel kiest is natuurlijk niet toevallig. Daardoor bakent ze het item bevolkingsgroei zodanig af dat het tot (ultrajrechts en nationalistisch bestempeld kan worden. In ieder geval proef ik uit het artikel van De Wit dat de Fabel wil verhinderen dat fatsoenlijke Nederlanders het thema bevolkingsgroei aansnijden. Waarom? Hebben bevolkingsdichtheid en milieu dan niets met elkaar te maken?
In Kleintje Muutkrant van maart reageerde Eric (Eric Zwitser?) terecht alsvolgt: “Grote concentraties mensen hebben ter plaatse effecten op het milieu. Dat heeft niets met politiek te maken maar alles met natuurkunde en biologie. Of dit per definitie slecht is, en in hoeverre dit mondiaal ook geldt, is de vraag, maar het is geen vraag die uit de weg gegaan moet worden omdat dit onderwerp ook op de agenda van extreem-rechts staat.” Ik ben het helemaal met Eric eens en vind het bijvoorbeeld zorgwekkend dat het in middenklasgezinnen weer bon ton is om drie of vier kinderen te hebben, die gegarandeerd straks met hun terreinwagens het milieu in dit land nog verder verpesten. Maar van de Fabel mag je daar niet over discussiëren.
Hans Ramoer
In De AS 132 (Afrika) werd een bijdrage gewijd aan het leven en werk van Albert Camus (1913-1960). Een interessant onderwerp voor een anarchistisch tijdschrift om de tegenstellingen in deze richtingenstrijd eens wat verder uit te diepen, zou je zo denken. Belangrijk, ware het niet dat de schrijver, Aat Brand, zich blijkbaar meer thuis voelt bij de sartriaanse opvattingen.
Zoals hij opmerkt, werd Camus’ anti-autori- taire standpunt hem niet in dank afgenomen door de existentialistische Sartre en consorten. Want zij bagatelliseerden de gevaarlijke kanten van de gangbare vormen van partij- communisme. Met als gevolg dat Camus’ standpunt ten opzichte van de Algerijnse strijd tegen de koloniale verhoudingen verdacht werd gemaakt. Het is merkwaardig dat Brand meegaat in de beschuldiging dat Camus een koloniaal standpunt zou hebben gehuldigd en dat hij stelt dat deze minachting zou hebben gevoeld voor het Algerijnse volk. Deze zienswijze vloekt met het feit dat Camus zich juist tussen de strijdende partijen opstelde en het opnam voor de bevolking die uiteindelijk, zoals altijd, het slachtoffer zou worden. Schamper werd Camus een Rode Kruismentaliteit verweten.
In feite stond Camus voor een anarchistische visie. Dat had Brand kunnen nalezen in de omvangrijke biografie van Olivier Todd Albert Camus. Een leven, waaruit hij zegt te hebben geput. Ik citeer uit de Nederlandse vertaling: “Camus pleit voor associatie van beide volkeren, het Franse en Algerijnse, in vrijheid en wederzijds respect.” Deze zienswijze vergelijken met kolonialisme en imperialisme is dus bespottelijk. Want, zoals ook blijkt uit zijn essay De mens in opstand, stond Camus een syndicalistische maatschappij voor de geest.
Brand zegt dat de Arabieren in de romans er bekaaid vanaf komen. Toch nog maar even verwijzen naar het slot van bovengenoemde biografie, waar Todd de Algerijn Lamria Chetouni citeert: “In de roman is de Arabier anoniem, van persoonlijkheid ontdaan, gekleineerd, gezien volgens racistische clichés. Door middel van zijn artikelen heeft Albert Camus aangetoond dat in het werkelijke leven hetzelfde gebeurt. De auteur heeft zijn leven lang gevochten tegen het aan Arabieren van zijn geboortegrond bedreven onrecht.” Het lijkt mij dus een misvatting om de auteur de zienswijzen, in romanvorm weergegeven, als zijn opvattingen aan te rekenen.
Wim de Lobel
Een tijdje terug werd er weer eens een debat gevoerd over de ‘multiculturele samenleving’ die Nederland is – dan wel nog worden moet. Paul Scheffer opende dit debat met een veelbesproken artikel in NRC-Handels- blad waarin hij van een multicultureel drama sprak. Onlangs verscheen er een filosofische studie die dit debat en zijn voorgeschiedenis tot onderwerp heeft Baukje Prins’ Voorbij de onsdiuld – een bewerking van haar The stand- point in question. Situated knowledge and the
Dutch minorities discoure waarop zij in 1997 promoveerde. Prins doet, ook in deze bewerking, een poging om het Nederlandse debat over de multiculturele samenleving te analyseren – en daarmee uiteraard verder te helpen.
Dat het zijn nut heeft om op enige afstand van dergelijke discussies zo’n debat nader te beschouwen, bewees al weer een paar jaar geleden Philip Muus in zijn proefschrift Internationale migratie naar Europa (1993). Muus stelde daar onder meer in vast dat het overmatige gebruik van wat hij ‘watertaal’ noemde het debat over migratie en migranten nogal vertroebelt. Hij maakte dan ook bezwaar tegen het gebruik van termen als ‘stromen’ asielzoekers die Nederland dreigden te ‘overspoelen’, ‘stuwmeren’ in de opvang van asielzoekers die herhaaldelijk dreigen ‘over te lopen’ en, als voorlopig dieptepunt, ‘het putje van Europa’ dat Nederland volgens Bolkestein as. zou zijn, als het gaat om de vraag waar die, alweer, ‘stromen’ asielzoekers naar Europa uiteindelijk terecht komen.
De Rotterdamse onderzoeker Jan Rath (UvA) stond in zijn studie Minorisering: de sociale constructie van ‘etnische minderheden’ (1991), stil bij de typerende omgang van de overheid en, vooral, het wetenschappelijke minderhedenonderzoek in opdracht van diezelfde overheid. Zijns inziens heeft deze omgang tot gevolg dat migrantengroepen steevast tot ‘hulpbehoevende minderheden’ worden gebombardeerd.
Prins’ aanpak is een andere. Zij onderscheidt om te beginnen een viertal genres die in het debat over de multiculturele samenleving een rol speelden – en spelen. Eerst maakt zij een onderscheid tussen een tweetal typen realisten, de ‘nieuwe realisten’ waartoe zij figuren als Bolkestein, Vuijsje, Scheffer en Schnabel rekent enerzijds en de ‘oppositionele realisten’ waarvoor Philomena Essed en haar roemruchte studie Alledaags racisme (1984) model staat, anderzijds. Binnnen de groep ’oppositionelen’ onderscheidt Prins vervolgens een drietal (sub)genres, te weten rapportages – als voorbeeld voor dit genre noemt Prins het proefschrift van Lotty van de Berg over Marokkaanse ‘gastarbeiders’ (1978), aanklachten – zoals bijvoorbeeld Rudie Kagie’s Berichten uit een Hollands gastenboek (1994) en, tot slot, het genre waarin empower- ment sterk benadrukt wordt.
Achter deze genres of politieke stijlen gaan aldus Prins verschillende visies op de multiculturele samenleving schuil. Moeten migranten hun strijd zelf voeren of moet zij daarbij geholpen worden? En is gaat het inderdaad om ‘strijd’ voor erkenning of biedt het harmoniemodel mogelijkheden? Aan de hand van deze twee criteria komt zij uit bij een keurige typologie waar alle vier de onderscheiden stijlen in blijken te passen. Vier ‘genres’ dus en alle vier hebben volgens Prins zo hun tekortkomingen. Zo komen in de ‘vertogen’ van de ‘nieuwe realisten’ de migranten zelf niet of nauwelijks zelf aan het woord. De drie onderscheiden genres binnen het oppositioneel-realistische kamp scoren hier duidelijk beter. Maar ook deze genres doen volgens Prins geen recht aan de heterogeniteit van allerlei (sub)culturele identiteiten.
Dat laatste is ongetwijfeld juist. Alleen is het mij niet duidelijk waarom Prins zo’n lange aanloop en zoveel jargon nodig heeft om tot deze conclusie te komen. Empirisch sociaalwetenschappelijk onderzoek heeft tenslotte aangetoond – Prins noemt zelf een aantal van dergelijke studies (zoals Sansone’s Schitteren in de schaduw[66] over creoolse jongeren) waaruit blijkt dat culturen niet al te homogeen en statistisch dienen te worden opgevat en dat culturele identiteiten, in Prins’ terminologie, veelal hybridisch van aard zijn. “Nederlandse jongeren meten zich een Surinaamse levensstijl aan, Creoolse jongeren nemen elementen over van de blanke arbeiderscultuur, een Marokkaanse jongen gaat door voor een Italiaanse moslim en een Turkse voelt zich volledig Nederlands”, schrijft Prins. En terecht. Culturen bestaan niet, concludeerde de Leidse afrikanist en intercultureel filosoof Van Binsbergen zelfs in zijn gelijknamige Rotterdamse oratie. Van Binsbergen zei daarom liever van culturele oriëntaties[67] te spreken. En Rienk Feddema onderscheidde in zijn studie Op weg tussen hoop en vrees (1992) een kleine tien verschillende ‘mixen’ van Nederlandse en ‘niet-Ne- derlandse’ culturele oriëntaties onder Turkse jongeren.
Dat de deelnemers aan het debat over de multiculturele samenleving van deze feiten op de hoogte zouden moeten zijn, is natuurlijk evident. Dat slechts weinigen dat ook zijn, helaas al even zeer. Lieden die het bijvoorbeeld nog steeds over ‘de islam’ hebben, zijn simpelweg niet op de hoogte! Maar Prins had dat volgens mij in een artikel van, pakweg, nog geen vijf procent van de omvang van haar proefschrift ook – en misschien wel beter – kunnen betogen.
De waarde van Prins’ studie is wat mij betreft dan ook vooral gelegen in een aantal min of meer terloops gepresenteerde waarnemingen. Zo viel het Prins op dat in het debat over de multiculturele samenleving menige (mannelijke!) deelnemer zich ineens sterk meent te moeten maken voor ‘de positie van de vrouw’. Het feit dat het dan in hun ‘vertogen’ – ik blijf dat een nare term vinden – nogal eens blijkt te gaan over ‘onze vrouwen’ versus ‘hun vrouwen’, doet Prins twijfelen aan de oprechtheid van dit quasi- feminisme. Aangezien ‘hun vrouwen’ nooit wat is gevraagd, is er domweg sprake van paternalisme, stelt Prins.[68]
Zo was er eind vorig jaar (medio november 2000) enige opwinding over het slaan van vrouwen, dat ‘de islam’ zou toestaan. Dat wil zeggen, dat beweerde de rector van de in Rotterdam gevestigde (vooralsnog niet erkende) islamitische universiteit.. En tja, als al die Nederlandse mannen die zich daar over opwonden, zich echt en blijvend zouden opwinden over het feit dat in één op de vier van de huishoudens in Nederland ‘huiselijk geweld’ vóórkomt, veelal in samenhang met overmatig alcoholgebruik van de, doorgaans, mannelijke daders, dan zouden ze een echt maatschappelijk probleem te pak
ken hebben en, wie weet, aan de oplossing daarvan kunnen bijdragen! Maar aan pleidooien voor ‘meer geld voor Turks/Marok- kaanse blijf-van-mijn-lijfhuizen’ doen deze quasi-feministen niet en hard maken dat huiselijk geweld vooral in Turkse en Marokkaanse gezinnen voorkomt al helemaal niet. Deze interventies lijken dan ook geen ander doel te hebben dan het verdacht maken van ‘de islam’.
Tolerantie? Ook Prins problematiseert deze nobel klinkende maar vanuit anarchistisch standpunt volgens mij nogal autoritaire notie. Tolerantie veronderstelt immers de macht om te tolereren of niet te tolereren.[69] Prins heeft vooral praktische bezwaren. Minderheden hebben volgens haar geen baat bij ‘tolerantie’; erkenning, daar gaat het om. En dan niet als ‘een bundel tekorten’ (Oude Engbe- rink) waar het stigmatiserende onderzoek, verricht in opdracht van de overheid, nogal eens bij uitkomt, maar als ‘volwaardige burgers’, of liever: als mensen, die een verhaal te vertellen hebben (CB).
Baukje Prins, Voorbij de onschuld. Het debat over de multiculturele samenleving; Amsterdam, Van Gennep; 192 pp.; f39,90.
‘No pasaran’.[70] Deze gevleugelde woorden zijn zowat de verzinnebeelding geweest van het republikeinse verzet tegen de opstandige (fascistische) troepen van generaal Franco tijdens de Spaanse burgeroorlog van 1936 tot 1939 en hebben zich in het collectieve geheugen van de geschiedenis gegrift. Deze onsterfelijk geworden woorden worden toegeschreven aan de Spaanse communiste Dolo- res Ibarruri, bijgenaamd La Pasionaria. De mythe, ondersteund door tal van historische werken, wil dat de verdediging van Madrid tegen de oprukkende opstandelingen volledig op het conto mag worden geschreven van de Internationale Brigades en de troepen die onder communistisch bevel stonden. Nauwkeurig historisch onderzoek van Robert Alexander heeft deze mythe doorgeprikt. Hij toont aan dat het de anarchistische milities waren die er in belangrijke mate voor zorgden dat de hoofdstad uit handen van de opstandelingen bleef.
Het aandeel van de anarchisten in de Spaanse burgeroorlog (1936-1939) is al vaak vanuit verschillende gezichtspunten bekeken en beschreven. Weinigen echter hebben de rol van de anarchisten in de Spaanse burgeroorlog in zijn totaliteit belicht. Robert Alexander heeft een poging gedaan met The anarchists in the Spanish civil war. Alexander ontrafelt in zijn twee delen tellende werk de rol van de anarchisten tijdens de burgeroorlog met oog voor de militaire, economische, politieke, sociale en culturele aspecten. Hij breit al die aspecten weer aaneen tot een geheel dat op een aantal punten verrassende invalshoeken oplevert. Met name het aandeel van de anarchisten in de militaire strategie van de republiek in het algemeen en de verdediging van Madrid in het bijzonder komt daarbij in een nieuw daglicht te staan. Hij prikt de mythe door dat de communisten dè verdedigers van Madrid waren. In diverse boeken en historische werken wordt de anarchistische militaire strategie tijdens de burgeroorlog als desastreus omschreven. De anarchistische milities wordt doorgaans verweten dat ze een groot gebrek aan discipline hadden en militaire orders aan hun laars lapten.
Alexander was hoogleraar economie aan Rutges universiteit in New Jersey (VS). In 1951 maakte hij deel uit van de economische regeringsmissie van de Verenigde Staten naar Spanje. Naderhand heeft Alexander talloze betrokkenen bij de Spaanse burgeroorlog geïnterviewd. Hij heeft verschillende boeken geschreven, vooral over Latijns-Ame- rika, politieke en economische onderwerpen en de geschiedenis van radicale bewegingen.
De eerste aanval van Franco’s troepen op Madrid begon op 6 november 1936 en werd een halt toegeroepen door een krachtig optreden van de burgermilities, zowel van anarchisten als van andere politieke strekkingen, èn van de stedelijke bevolking. De verdediging van de stad werd daarna overgenomen door troepen uit andere delen van Spanje, waaronder anarchistische milities, contigenten van de Internationale Brigades en door de aankomst van militair materiaal uit de Sovjet-Unie, waaronder vliegtuigen. De eerste troepen van de Internationale Brigades[71] arriveerden pas op 10 november 1936 en werden ingezet op een deel van het front waar de troepen van Franco op 13 november doorbraken en er aldus in slaagden om door te breken tot de universiteit van de stad. Bovendien ging het bij de Internationale Brigades niet om grote aantallen en vormden ze nog geen divisie. De Internationale Brigades opereerden niet autonoom maar stonden onder bevel van Spaanse officieren.
De organisatie van de Brigades was in feite op dezelfde leest geschoeid als die van de gemixte Spaanse brigades. Wel beschikten de Brigades over meer en beter militair materieel. Verder beschikten ze over betere officieren en beter getrainde soldaten. De meeste anarchistische milities waren al in grote getale aanwezig in de Spaanse hoofdstand op het moment dat de aanval op Madrid begon, wat voor de Internationale Brigades dus niet gold.
De milities van de CNT-FAI speelden volgens het onderzoek van Alexander een belangrijke rol bij de verdediging van Madrid. De anarchisten hielpen om de eerste frontale aanval van Franco te keren in november 1936 en waren later prominent aanwezig bij de verdediging van de stad. Veelal wordt de rol van de anarchisten bij de verdediging van Madrid onderschat en die van communisten flink overschat, zoals van het beroemde vijfde regiment en de Internationale Brigades.[72]
Een van de hardnekkige mythes, die sterk door de communisten is geïnspireerd, wil dat de anarchistische troepen onder leiding van Durruti, bij de eerste schermutselingen met de opstandelingen het hazenpad kozen. Alexander betoogt helder en geschraagd met feiten, dat niets minder waar is. Het blijken juist de slecht getrainde troepen van de Catalaanse communisten en delen van het zo befaamde vijfde communistische regiment te zijn geweest die onder de hevige aanvallen van de opstandelingen terugweken en de voorste linies ontvluchtten. Het was de militie van Durruti die de terugtrekkende troepen opving en die manschappen in de eigen rangen onderbracht om aan het front stand te houden. Dat meer dan de helft van de manschappen van de militie van Durruti sneuvelde of gewond raakte, zegt in dat opzicht meer dan voldoende.
Het is volgens Alexander trouwens een van de grote misvattingen over de Spaanse burgeroorlog dat de anarchistische milities onverantwoordelijk waren en een gebrek aan discipline toonden. Wel verschilden de anarchistische milities sterk van andere politiek georiënteerde milities zoals die van de communisten. De anarchisten vochten immers niet alleen voor de republiek en de gekozen regering, maar ook voor de sociale revolutie die plaatsvond in die delen van Spanje die onder republikeins bewind stonden.
De rol van de anarchisten bij de verdediging van Madrid blijkt uit het onderzoek van Alexander exemplarisch te zijn voor het aandeel van de anarchistische milities in de militaire strijd elders in Spanje. Hoewel de omstandigheden soms verre van ideaal waren voor de anarchistische milities. Zo onder meer bij de val van de Zuidspaanse stad Malaga in februari 1937, die algemeen wordt toegeschreven aan het falen van de anarchistische milities. Daarbij moet in rekening worden gebracht dat de republikeinse regering weigerde om de anarchistische milities van modern militair materieel te voorzien en ook de noodsignalen negeerde om ervaren militairen te sturen. Onder de gegeven omstandigheden konden de anarchistische milities geen stand houden tegen de veel beter getrainde en bewapende opstandelingen. Niettemin hebben de anarchistische milities zich niet zonder slag of stoot gewonnen gegeven. Het scenario van Malaga loopt als een rode draad door de geschiedenis van de Spaanse burgeroorlog. Bang als de republikeinse regering was voor de invloed van de anarchisten, probeerden ze op alle mogelijke wijzen de macht van hun milities te beknotten. Dat werd nog versterkt door de militaire hulp van de Sovjet-Unie. Die militaire hulp kwam vooral in handen van milities die onder invloed van de communisten stonden dan wel van de regering. Recht evenredig met deze militaire hulp steeg de politieke invloed van de communisten. En deze waren gekant tegen de economische macht die de anarchisten hadden verworven met de collectivisering van talloze landbouw- en industriële bedrijven. Het onthouden van militaire steun was voor de communisten een geweldig wapen om hun macht te vergroten in republikeins Spanje en die van de machtige anarchistische beweging te beknotten.
In een nabeschouwing belicht Alexander waarom de anarchisten na de burgeroorlog van het Spaanse politieke toneel zijn verdwenen en geen rol van betekenis meer konden spelen na de dood van Franco in 1975. Alexander wijt dat in de eerste plaats aan de transformatie van het kapitalisme die al ten tijde van het regime van Franco leidde tot een fundamentele verandering van de arbeidersklasse. Vóór de Spaanse burgeroorlog waren alleen Catalonië en Baskenland in sterke mater geïndustrialiseerd, maar na 1939 volgde de rest van Spanje snel. Een gevolg van deze economische verandering was dat het sterke contrast tussen de rijken en de armen verdween door het ontstaan van een omvangrijke middenklasse, zowel in economisch als sociaal opzicht.
Deze omwenteling was ook zichtbaar op straat. Vroeger onderscheidden de arbeiders zich duidelijk van de hogere klassen door hun manier van kleden. Met de toenemende economische veranderingen vervaagde dit zichtbare onderscheid. De Spaanse arbeidersklasse verburgerlijkte, waardoor het anarchisme als radicale beweging na het Franco-tijdperk geen vaste voet meer aan de grond kreeg. Het klassebewustzijn dat voor 1939 zeer sterk was onder de Spaanse arbeiders, was verdwenen. De anarchistische CNT had geen oog voor de modernisering van de ideeën en de organisatie op basis van de veranderde situatie. De CNT bouwde voort op de fundamenten en de strategie van vóór 1939. Kortom, de anarchistische CNT zag de veranderde tijdsgeest bij de arbeiders niet onder ogen. Dat dilemma was waarschijnlijk een van de belangrijkste oorzaken voor de scheuringen binnen de anarchistische beweging, die haar invloed nog verder deden afkalven. (VW)
Robert Alexander, The anarchiste in the Spanish civil war (two volumes); Janus Publishing Compa- ny Limited, London 1999; f117,-. Verkrijgbaar via Zwart en Rood, postbus 68, 9000 Gent (België).
Prikkeldraad staat voor gedragsmanipulatie en het doelgericht ontnemen van initiatief.
Ik vind prikkeldraad vanuit esthetisch oogpunt een ware ramp. Het lijkt wel alsof het hele landschap door stekelig draad aan banden wordt gelegd en het land op hardhandige wijze de mond wordt gesnoerd.
Deze zinnen worden uitgesproken door romanfiguren uit het boek De bevrijding van het landschap van ecoloog Thomas van Slobbe en politicoloog Marius de Geus. Beide schrijvers publiceerden het nodige op hun eigen vakgebied, nu hebben ze de handen ineen geslagen voor het schrijven van een boek waarin hun beider vakgebieden vervlochten zijn. Prikkeldraad en hekwerken moeten vervangen worden door gevlochten heggen en houtwallen, is hun boodschap.
Het boek lezend wordt duidelijk hoe de maatschappij uiteindelijk de vorm van het landschap bepaalt en heeft bepaald, maar ook hoe de huidige inrichting van het landschap (het tweede stenentijdperk met hekken en prikkeldraad) de vrijheid van het individu beperkt. Gaashekken en prikkeldraad stellen in staat te tellen, te controleren en te beheersen en daarom vraagt een van de romanfiguren zich af: “Is het mogelijk het landschap te ‘bevrijden’ van al die harde on- natuurlijke afscheidingen? Welke sociale, politieke en culturele omslag is nodig om deze vrijmaking te kunnen realiseren?” Romanfiguren in een boek dat meer is dan een roman. Aan de hand van de fictieve spelers worden we gevoerd langs filosofen als Jean-Jacques Rousseau, Michel Foucault en Arne Naess, Tolkien’s ‘Enten’ en stuiten we op “Ze (de machines) besparen helemaal geen tijd, ze zorgen alleen dat iets vlugger klaar is. Het tempo versnelt... Wat je ervaart is geen voldoening, maar een gefrustreerd gevoel van voortdurend te worden gestoord.” In het boek komen we ook foto’s tegen en tabellen met rode lijst soorten. Wie ‘alles’ wil weten over de grote ecologische waarde, aanleg en (subsidie voor) het onderhoud van vlechtheggen en houtwallen kan in dit boek zijn hart ophalen.
Maar ook degene die wil weten wat een ‘hiep’ is, wat ‘een boom voor elke koe’ is of wil weten welke filosofie uitgedragen wordt door NEMO, vereniging van Vrije Wandelaars, komt in dit boek aan zijn trekken. En na het lezen van het boek weet je ook dat wilde appel, wilde peer, fladderiep, kleinbla- dige linde en gele kornoelje alle met uitsterven worden bedreigd.
En zo is het een boek geworden dat je in één adem uitleest, zelfs als je helemaal niets over heggen en houtwallen wilde weten. (CvL) Marius de Geus en Thomas van Slobbe, De be- vrijding van het landschap. Vlechtheggen en houtwallen in Nederland; met een voorwoord van Ton Lemaire; wAarde, Beek-Ubbergen 2001, ISBN 90-76661-03-0; 174 pag.; f35,-.
Vijfentwintig artikelen, die Rob Hartmans de afgelopen jaren in De Groene en in andere bladen publiceerde, zijn nu gebundeld. Het zijn (vooral biografische) essays over linkse en rechtse (politieke) denkers, uiteenlopend van Machiavelli tot Arthur Lehning. De meeste worden nog altijd bestudeerd, enkelen zijn vergeten of slechts in kleinere kring bekend. Het merendeel van de artikelen is zeker lezenswaardig, maar de poging van
Hartmans om ze onder een noemer te brengen (‘intellectuelen en hun illusies’) vind ik nogal gekunsteld en niet erg geslaagd.
De bundel bestaat uit drie delen. In het eerste deel komen onder meer Machiavelli, Spinoza, Russell en Berlin aan bod. In het tweede deel, dat me het meest boeide, besteedt Hartmans aandacht aan uiterst rechtse denkers als Ernst Niekisch, Carl Schmitt, en Ernst Junger. Deze Duitse ‘filosofen van het buskruit’, na 1945 verdoemd, worden sinds kort weer bestudeerd. Wat verstonden die conservatieve revolutionairen onder socialisme, democratie en parlementarisme? En wat was hun relatie tot Hitler en de NSDAP?
Exemplarisch voor zo’n samengaan van radicaal socialisme en extreem nationalisme is de Werdegang van de vergeten revolutionair Ernst Niekisch. Na de moord op Kurt Eisner in 1919 werd hij voorzitter van de opstandige Beierse regering en probeerde hij een links-socialistische koers te varen. Hij was het echter niet eens met het uitroepen van de Radenrepubliek in München en trad af. Toen deze door het leger en vrijcorpsen werd neergeslagen, wist hij te ontkomen en een gruwelijk lot als dat van Gustav Landauer te ontlopen. Uiteindelijk zat hij net als Erich Mühsam enkele jaren gevangen wegens zijn revolutionaire activiteiten.
Als tegenstander van de republiek van Wei- mar ontwikkelde Niekisch zich nadien tot antiparlementair nationalist en tegelijk bewonderaar van Lenins Sovjetunie. Als belangrijk representant van dit nationaal- bolsjewisme, dat de Duitse Geist combineerde met de proletarische staat, was hij tot 1937 actief in het antinazistisch verzet. Toen belandde hij in de handen van de Gestapo. In 1945 sloot hij zich aan bij de socialistische eenheidspartij (communisten), maar brak na de arbeidersopstand in 1953 met de DDR en stierf verbitterd in de Bondsrepubliek.
In het derde deel belicht Hartmans enkele Nederlandse intellectuelen als Jan Romein, Lou de Jong en Arthur Lehning. Over alle drie is hij zeer kritisch. De titel van zijn essay over Lehning (‘De anarchist, de staatsprijs en
het magere oeuvre’) zegt al waar het Hart- mans om gaat: hij vindt dat Lehning ten onrechte kort voor zijn dood vorig jaar de P.C. Hooftprijs werd toegekend als essayist. Want al hij had zijn verdiensten op het terrein van de geschiedschrijving van het niet- marxistische socialisme (Archives Bakounine), combineerde hij kunst en politiek (Marsman, HO] en was hij onder meer als anarcho- syndicalistisch theoreticus actief, een echte essayist kan je hem niet noemen. En als hij schreef, was het zelden of nooit verrassend of getuigend van een originele invalshoek. Zegt Hartmans.
Misschien valt er wel wat af te dingen op Lehnings essayistiek – hoewel iemand natuurlijk niet voor niets wordt uitgenodigd voor een Johan Huizinga-lezing (in 1976) – maar het zit Hartmans vooral dwars dat Lehning zijn leven lang bleef vasthouden aan zijn anarchistische opvattingen uit de jaren twintig en dertig: “Tegenover bewonderende interviewers mocht hij wel graag goed in het gehoor liggende voorspellingen doen, maar echte analyses van wat er daadwerkelijk gebeurde, vloeiden er niet meer uit zijn pen. Trouw aan de idealen van zijn jeugd floot hij tachtig jaar hetzelfde liedje...”
En als Hartmans dan Lehning aanwrijft dat hij vooral een koffiehuisintellectueel was, begrijp ik het werkelijk niet meer. Zijn bundel gaat toch over intellectuelen? (Met dank aan Albert Ledder.) (HR)
Rob Hartmans, Vaarwel dan! Intellectuelen en hun illusies; Uitgeverij Aspekt; Soesterberg, 2000; 288 pag.; f39,90.
Hoe moeten we samenleven? Niet de politiek maar de economie geeft antwoord: in onzekerheid. Twee recente sociologische studies laten zien waarom. Richard Sennett beschrijft hoe de flexibilisering van de economie een negatief effect heeft op de persoon- lijkheidsontwikkeling. Ze verhindert het ontstaan van vertrouwen, loyaliteit en betrokkenheid, de essentiële elementen van sociaal leven. Flexibilisering heeft primair invloed op de inhoud en uitvoering van taken. Minder routine, vaker wisselen van baan, meer risico’s, zwaardere verantwoordelijkheid en meer controle. Maar omdat arbeid zo centraal staat, grijpt flexibilisering ook diep in op het persoonlijke en sociale leven. Sociale binding komt moeilijk tot stand, persoonlijkheid en identiteit vervagen. Vaste waarden verdwijnen, overwegingen van lange termijn verliezen hun betekenis. Relaties en vriendschappen worden vluchtig. Verantwoord ouderschap wordt lastiger in de economie van het ‘ongeduldige kapitaal’.
Flexibilisering vergroot bovendien de maatschappelijke ongelijkheid. De vraag naar een gemeenschappelijk ‘wij’ kan in een flexibel geworden kapitalisme moeilijk worden beantwoord. Afliankelijkheid is in de nieuwe orde een vies woord. Maar voor het ontstaan van sociale cohesie is het noodzakelijk dat mensen erkennen dat ze van elkaar afhankelijk zijn. De moderne cultus van het sterke onafhankelijke individu verhindert dat de vraag ‘wie heeft mij nodig?’ wordt gesteld. Als een antwoord uitblijft, is een sociaal samenleven moeilijk te verwezenlijken. Sennett voorspelt dat een regime waarin mensen geen redenen hebben om te geven om elkaar niet lang legitiem kan blijven.
Ook voor Zygmunt Bauman is de moderne onzekerheid onwenselijk. De toegenomen individuele vrijheid van mensen heeft geresulteerd in een collectieve onmacht omdat er geen verbinding is tussen het private en het publieke. Individuele onzekerheid en private zorgen krijgen geen adequate vertaling in termen van een publiek belang. Er zijn regelmatig explosies van agressie, van liefdadigheid, van nationale euforie over sportprestaties of van rouw om tragische gebeurtenissen, korte momenten van samenhang die ook weer snel verdwijnen. Maar wat onze socialiteit werkelijk bepaalt, blijft duister.
Baumans oplossing is de agora, de ruimte tussen het private en het publieke/politieke. Hier worden de concepten van het publieke goed, de rechtvaardige maatschappij, de gedeelde en de omstreden waarden gedefinieerd. Maar de oude agora bestaat niet meer en een nieuwe is niet in zicht De samenleving is gevangen in de idee dat er geen alternatief is voor wat we nu hebben. Burgers zijn autonome consumenten geworden, hun vrijheid kent geen redelijke zelfbeperking. Onzekerheid, onduidelijkheid en onveiligheid bepalen het leven van mensen. De machteloze politieke instellingen concentreren zich op veiligheidsvraagstukken, waarvoor geen werkelijke collectieve actie nodig is.
Bestrijding van de onzekerheid kan niet zonder een fundamentele discussie over de huidige samenleving. Individuele vrijheid wordt alleen gerealiseerd door een collectieve inspanning. Het probleem is dat de middelen die de individuele vrijheid moeten garanderen inmiddels zijn geprivatiseerd. Het is echter noodzakelijk dat de private problemen van mensen worden vertaald in termen van publieke en sociale vraagstukken. Bauman geeft toe dat dat niet gemakkelijk is in een tijd die er trots op is te leven zonder een coherente visie op de toekomst, op het publieke goed, de rechtvaardige samenleving, op vrijheid en gelijkheid. Hij hoopt dat mensen zich zullen oriënteren op het republikeinse model van de staat en van burgerschap, hij toont zich voorstander van een basisinkomen en hij roept op tot het versterken van maatschappelijke instellingen. (AB) Zygmunt Bauman, In Search of Politics; Cam- bridge: Polity Press, 1999.
Richard Sennett, The Corrosion of Character. The Personal Consequences of Work in the New Capitalism; New York/London: W.W. Norton & Company, 1998 (Nederlandse vertaling: De flexibele mens. Psychogram van de moderne samenleving; Amsterdam: Biblos, 2000).
In 1971 verscheen A theory of Justice van de Amerikaaanse politiek filosoof John Rawls. Hij stelt in dit boek de vraag op welke principes van sociale rechtvaardigheid een ideale maatschappij zich dient te organiseren. Hij suggereert om uit te gaan van een puur hypothetische situatie waarin de deelnemers worden uitgenodigd een nieuw, fictief maatschappelijk verdrag overeen te komen. Met dit boek heeft Rawls de liberale politieke theorie opnieuw leven ingeblazen en voorzien van innovatieve beginselen van rechtvaardigheid en het ‘goede’.
In zijn doctoraalscriptie A proposal for egalita- rian liberals and others geeft Menno Sijtsma onder meer een kritische analyse van het gedachtegoed van Rawls. Hij contrasteert de idealen en ideeën van deze neo-liberaal met de anarchistische visie van het Utrechtse Atalanta-collectief. Op originele wijze onderzoekt Sijtsma of het anarchisme meer gelijkheid en vrijheid zal weten te creëren dan de (quasi)-egalitaire moderne liberale theorieën.
De scriptie is helder geschreven en weet op goed niveau de libertaire en liberale visies met elkaar te confronteren. Volgens de auteur is een niet-egoïstische, vrije en gelijke anarchistische samenleving wel degelijk voorstelbaar en theoretisch haalbaar. Hij houdt vervolgens een krachtig pleidooi voor het nastreven van verreikende idealen, de afschaffing van vormen van verplichting en onnodige hiërchie. Tevens wordt duidelijk gemaakt dat Rawls’ liberale benadering te weinig egalitair en uiteindelijk veel te top- down is om overtuigend te kunnen zijn.
Na lezing blijft de vraag of Sijtsma wel voldoende oog heeft voor de problemen van het door hem bepleite ‘afschaffen van alle vormen van egoïsme door individuele verandering’ en het veelvuldig houden van publieke discussies en overleg om tot maatschappelijke besluitvorming te komen. Met alle sympathie voor zijn standpunten gaat hij naar verhouding ook weinig in op andere issues binnen de libertaire beweging, zoals de grenzen van sociale controle, de mogelijke gevaren van ‘information-overload’ en ‘free- ridergedrag’.
Hoe dit ook zij, Sijtsma bewijst met zijn scriptie dat ook het anarchisme meer kracht krijgt door een indringende confrontatie met andere denkers als John Rawls of bijvoorbeeld Robert Nozick. Het blijkt weer dè ma- nier om relevante discussiepunten boven tafel te krijgen, bekende neo-liberale schijnar- gumenten door te prikken en de logische gevolgen van bepaalde opvattingen kritisch te doordenken. De scriptie levert een lezens- waardige analyse op en zorgt ervoor dat het anarchisme vanuit een nieuwe invalshoek wordt getoetst op actualiteit en relevantie.
De 101 pagina’s tellende scriptie is tegen kostprijs te bestellen bij Menno Sijtsma: Menno2@dds.nl (MdG)
Het willen voorspellen van de toekomst lijkt van alle tijden. Vroeger waren het onder meer de sociale utopieën die tegemoet kwamen aan de bijna universeel lijkende wens om vooruit te beschouwen en zicht te krijgen op ‘mogelijke’ toekomstige ontwikkelingen. In de utopieën van Francis Bacon, Edward Bellamy en William Morris vind je bijvoorbeeld prikkelende ideeën over nieuwe technologische uitvindingen en maatschappelijke trends. Ook in de huidige tijd zien we tal van futurologen en trendwatchers die komen met voorspellingen, rapporten en sce- nariostudies. Volgens de Maastrichtse hoogleraar Wijsbegeerte Rein de Wilde kan momenteel zelfs gesproken worden van een heuse ‘toekomstindustrie’.
In zijn boek De voorspellers: een kritiek op de toekomstindustrie valt hij met name de moderne verkondigers van het digitale bestaan aan: de types Bill Gates, Nina Brink en Mau- rice de Hond. Hun algemene uitgangspunt is dat de moderne informatietechnologie onze cultuur en maatschappij ingrijpend zal veranderen. Volgens De Wilde is er bij deze digitale goeroes echter sprake van een vorm van techno-optimisme en technologisch fina- lisme, waarbij “datgene wat ons overkomt precies samenvalt met wat we ‘eigenlijk’ willen, op de lange duur althans.” (p. 93) Hieraan zijn volgens hem vele gevaren verbonden. Meerdere van de techno-optimisti- sche schetsen die zich voordoen als min of meer ‘neutrale’ toekomstvoorspellingen blijken in de praktijk vooral de belangen te die nen van de computerindustrie. Naast het feit dat de voorspellers vaak de eigen belangen dienen, is er ook het probleem dat zij plegen te spreken in termen van onvermijdelijkheden, waardoor een democratisch, publiek debat over de toekomstontwikkelingen al bij voorbaat lijkt uitgesloten. De Wilde spreekt over de impliciete boodschap van veel moderne toekomstvoorspellingen: “Pas op, tast het wezen van de vrije markt niet aan, anders komt de technische en dus ook de maatschappelijke vooruitgang in gevaar.” (p. 24) Zijn kritiek op het huidige neo-liberale denken over de toekomst komt over het algemeen overtuigend over. Het boek bevat een aantal lezenswaardige hoofdstukken over waarom voorspellen zo moeilijk is en hoe dubbelzinnig toekomstperspectieven kunnen zijn. Ruim aandacht wordt besteed aan het gebrek aan historisch besef bij de meeste profeten van de technologische cultuur. Politici, beleidsmakers, ondernemers en wetenschappers blijken in de praktijk doorgaans naïef in hun verwachtingen en veel te weinig kritisch ten aanzien van de gedane voorspellingen.
In een van de interessantste stukken van het boek gaat De Wilde in op een drietal telkens terugkerende ‘onjuiste’ redeneerpatronen bij voorspellers. Vaak wordt de fout gemaakt dat wordt gedacht dat een nieuwe techniek ons leven totaal zal revolutioneren. Ook bestaat de neiging te verwachten dat de nieuwe technologie oude problemen weet op te lossen, zonder zelf weer nieuwe problemen te creëren. Daarnaast overheerst veelal het geloof in de zogenaamde ‘technological fix’: technologie als remedie voor alle kwalen. Op verhelderende wijze weet de auteur deze redeneerpatronen te ontleden en toont hij de blinde vlek voor de onbedoelde consequenties en effecten van nieuw beleid en techno- logieverandering bij veel voorspellers aan. Een centrale these van het boek is dat de toekomstindustrie de democratie niet dient “omdat ze doet alsof we gedwongen zijn radicaal te breken met het verleden, in naam van een doel dat reeds gegeven is en dus niet vatbaar voor discussie.” (p. 182) De Wilde houdt een plausibel pleidooi voor een gezond wantrouwen ten opzichte van mono- causale voorspellingen van technologische ontwikkelingen en hun verwachte maatschappelijke gevolgen. Hij toont zich een voorstander van een meer democratische omgang met de toekomst: er moet ruimte zijn voor open, kritische debatten en democratische besluitvorming over de weg die de maatschappij inslaat. Het grootste gevaar lijkt wel dat de samenleving geheel wordt uitgeleverd aan het ongebreidelde neo-libe- rale techno-optimisme van digitale goeroes en het louter op winst gerichte multi-natio- nale bedrijfsleven.
Het gevolg is wel dat De Wilde een opmerkelijk pleidooi houdt voor een sterke en actieve staat om “te voorkomen dat machtsverhoudingen in de samenleving zo scheefgroeien dat alle strijd over de toekomst in feite al bij voorbaat gestreden is”, (p. 105) Hij vraagt zich echter niet af hoe wenselijk een sterke staat eigenlijk is, of zo’n staat een neutrale actor kan zijn in deze machtsstrijd en ook werkelijk het vermogen zal bezitten om te zorgen voor een eerlijk publiek debat.
Het boek is geschreven als een lang essay en kent een exemplarische aanpak. De Wilde heeft niet gekozen voor een diepgaande historische verhandeling, maar kiest telkens voor korte voorbeelden om zijn ideeën te illustreren. Dit maakt het boek aan de ene kant vlot leesbaar, maar aan de andere kant verliest men als lezer met regelmaat de rode draad van het verhaal uit het oog. De compositie van het boek had ook zeker strakker gekimd: niet iedere lezer zal op prijs stellen dat er zo postmodern door de geschiedenis heen en weer wordt ‘gezapt’. De auteur heeft echter een soepele, aangename schrijfstijl die maakt dat men deze tekortkoming voor lief zal nemen en het boek met vaart zal uitlezen. De beschouwingen over het utopieverschijn- sel in het boek blijven uiteindelijk tamelijk fragmentarisch. De Wilde is niet overtuigd van de waarde en verbeeldingskracht van utopisten. Bij dit onderwerp komt hij met ta melijk selectieve voorbeelden en minder steekhoudende argumenten. Zo blijft de belangrijke emancipatoire functie van de utopie, gericht op de idealen van gelijkheid, broederschap, gemeenschap en rechtvaardigheid in zijn analyses onderbelicht.
Hoewel sommige sociale utopieën inderdaad gelezen kunnen worden als ‘oefeningen in de toekomstvoorspelling’, hebben in de praktijk weinig utopisten werkelijk de illusie gehad een reële toekomstvoorspelling te doen. Het was veel eerder hun bedoeling de tijdgenoten een kritische spiegel voor te houden en aan het denken te zetten over de structurele weeffouten van de maatschappij: hoe kan men de diepere oorzaken van maatschappelijke ellende wegnemen en een betere maatschappij proberen te bedenken aan de hand van gedachte-experimenten.
Als algemene kritiek op het huidige neo-libe- rale finalistische denken over de toekomst, met het ongefundeerde vertrouwen in de zegeningen van de vrije markt, de techniek en de vooruitgang (lees: onbeperkte economische groei) vormt het boek echter een intelligente analyse: een duidelijke aanrader om te lezen. (MdG)
Rein de Wilde, De Voorspellers: een kritiek op de toekomstindustrie; De Balie, Amsterdam 2000, ISBN 90 66172010; 224 pag.; f39,50.
Het begrip fin-de-siècle heeft vooral betekenis op het gebied van de kunstgeschiedenis in brede zin. Het breukvlak van de negentiende en de twintigste eeuw op politiek en sociaal gebied valt eerder of later, in de geïndustrialiseerde wereld. Het is inmiddels wel conventie de ‘echte’ twintigste eeuw in de nazomer van 1914 te laten beginnen. Als je dit beseft, krijgt het postume magnum opus van Jan Romein, Op het breukvlak van twee eeuwen, iets curieus. Eigenlijk projecteert de schrijver de door hem tot zijn einde toe verwachte overwinning van het communisme op de toekomstverwachtingen van socialisten van die eeuwwisseling.
Romein is fascinerend als, zoals hij het zelf genoemd heeft, theoreticus van de geschiedenis. Hij is zeer vatbaar voor kritiek in die hoedanigheid, maar ik erken mijn schatplichtigheid aan de man die ik zou kritiseren. Indrukwekkende dikke boekwerken heeft hij als historiograaf geproduceerd, zeker, maar nooit gebaseerd op zelf snuffelen in de bronnen. En Op het breukvlak kan ik echt niet anders dan als een groot uitgevallen pamflet zien, een brevet van onvermogen zijn ‘integrale geschiedschrijving’ op iets nieuws te laten lijken. Kon ik het daar maar bij laten. Maar als goed bolsjewiek weet hij de anarchisten van die tijd als valse profeten te ontmaskeren. Daarbij wringt hij zich in de wonderlijkste semantische bochten en hij schuwt ook regelrechte scheldwoorden niet. Heerlijk evengoed, zoveel aandacht. Maar in zijn vertoog tegen de christen-anarchisten, door hem natuurlijk consequent-denigre- rend ‘tolstojanen’ genoemd[73], glijdt hij uit op een manier waarop zijn hele betoog krachteloos wordt. Hij blijkt niet eens in staat de naam van een van die schurken goed weer te geven, wat voldoende illustreert hoe goed hij hem bestudeerd heeft. Twee keer wordt Lod. van Mierop genoemd. Als Van Nierop, ook in het register – volgende zaak, zou ik zeggen... Als je in een dissertatie, uitgegeven in 2000, waarin het christen-anarchisme van honderd jaar eerder ruimschoots aan bod komt, Romeins Breukvlak serieus citeert, moet je daarvoor een goede reden hebben. De ene is dat je inderdaad een breuk constateert met betrekking tot de rol van vrouwen. De andere is de discussie rond de ’petites religions’ van die tijd. Maar dat Romein op dit onderwerp zijn feitelijke onbevoegdheid heeft getoond is de jonge doctor ontgaan. En het is niet het enige dat haar ontgaan is, helaas. Ik heb het over Amanda Kluveld-Reijerse, die gepromoveerd is op de Nederlandse beweging tegen de vivisectie in het tijdvak 1890- 1940.
Het zou aardig zijn geweest als de promovenda op de een of andere wijze, in ieder geval in de handelseditie, haar eventuele betrokkenheid bij het onderwerp had laten blijken. Het motto is ontleend aan Henry Rollins, dus dat belooft iets – hedendaags anarchist, diervriendelijk, tegen bedwelmende middelen in de ruimste zin, kortom bijna ‘een geestverwant’ van de beschrevenen – maar nee, daar blijft het bij. De schrijfster laat niet blijken iets te weten van het anarchisme, van het modernisme in de Nederlandse Hervormde Kerk, en dus ook niet van die wonderlijke synthese van het Nederlandse christen-anarchisme. Ook de Tolstoj-con- nectie is vrijwel aan haar aandacht ontsnapt. Dit doet wel afbreuk aan het te prijzen consequent gebruik van de term ‘christen-anarchisme’. De schrijfster stelt terecht vast dat ze zo goed als onbetreden terrein verkent. Toch kan ik een aardige lijst namen noemen van mensen die de afgelopen jaren de contouren van dit gebied of aanpalende gewesten hebben verkend; op mijzelf na – daar moet ik nog op terugkomen – worden ze niet genoemd in de bibliografie.
Je zou denken dat die deur al open is, als je zegt dat het afwijzen van vivisectie gebaseerd is op de erkenning van de intrinsieke waarde van de Ander, die het dier nu eenmaal is. Als je zelf dat engagement niet hebt, althans niet wilt expliciteren, zul je het toch bij de beschrevenen moeten constateren. Maar Kluveld zet meteen de stap, dat het ‘eigenlijk’ gaat om een vertoog over vrouwelijkheid. Vivisectors vinden dat anti-vivi- sectionisme maar vrouwenpraat en kerels die daarmee sympathiseren zijn verwijfd. Hierna vervolgens te concluderen dat ook voor de anti-vivisectionisten het snijden in levende dieren ‘eigenlijk’ op het schenden van onschuldige vrouwen neerkomt, is een gewaagde gevolgtrekking uit het betoog van die contemporaine tegenstanders. Zijn er aanwijzingen voor? Het is maar hoe je citeert, maar wonderlijk genoeg wordt het intrappen van die deur aan het begin van deze alinea gemakshalve geheel overgeslagen: het gaat niet om dieren! Dat lijkt mij toch sterk, vooral omdat er toch ook een vrouwenbeweging was in die tijd, waarmee trouwens de mannelijke christen-anarchisten volledig sympathiseerden. Waarom een wonderlijke omweg construeren?
De voorman van de anti-vivisectiebeweging in het onderhavige tijdperk is de christen- anarchist Felix Ortt. Tot op hoge leeftijd heeft deze man het Tijdschrift voor Geneeskunde nageplozen op beschrijvingen van proeven op dieren, waarvan ook binnen de termen die de vivisectoren zelf hanteerden het abjecte of het zinloze viel vast te stellen. Deze werkwijze hanteerde hij, omdat hij niet verdacht wilde worden van bijgekleurde verhalen, die door de tegenstander onmiddellijk als sentimentele fantasie afgedaan konden worden. Hij was wijs geworden doordat hij een keer de Engelse antivivisec- tiebeweging had geciteerd en er achter was gekomen dat dit verwijt gemaakt kon worden. Als exact wetenschapsman – en, kan men er bij zeggen, als standsbewust patriciër – wilde hij de vivisectoren – standgenoten toch meestal – laat ik zeggen weidelijk bestrijden. De strijdwijze mocht niet ter discussie staan. Als omstreeks 1930 een lawaaiige anti- vivisectiestroming opkomt onder leiding van Pieter Pijl, die het opgesmukte gruwelverhaal niet schuwt, verzet Ortt zich daar tegen met verder ongekende felheid. De motivering van zijn strijdwijze is bij die gelegenheid nog maar eens duidelijk uit de doeken gedaan. Maar Kluveld weet beter. Ortt was ‘wellicht’ gevoelig voor het verwijt over vrouwelijkheid en wilde dus mannelijk-we- tenschappelijk redeneren. Met het wegvallen van Marie Jungius als voorvrouw uit de beweging in 1900, stelt Kluveld, ‘vermannelijkt’ de beweging. Deze redenering is mijns inziens op los zand gebouwd. Zij doet ook afbreuk aan de rol van – vaak door Kluveld niet eens genoemde – belangrijke vrouwen in de beweging
De dissertatie is opgebouwd als het gemiddelde hedendaagse studieboek: eerst eens vertellen wat je zometeen gaat vertellen; dan vertel je; en voor wie het toch echt niet heeft kunnen volgen vertel je tot slot wat je verteld hebt. Zo vul je wel je pagina’s. En zo is Ortt dus twee keer ‘wellicht’ bang voor het ver wijt van vrouwelijkheid. De derde keer – we zijn sufgeluld – is hij het “in feite” (p. 211). De amateurpsychologische inzichten mogen dan wel als waarheden gepresenteerd worden.
De dissertatie is als afronding van een aio- schap bij het vak ‘maatschappijgeschiedenis’ bedoeld. Hieraan zit vast dat er aan ‘theorie’ gedaan moet worden. Die theorie moet als het even kan ‘internationaal’ zijn, liefst in het Engels te citeren. Geen probleem (of ook eigenlijk wel, want de schrijfster demonstreert afdoende deze taal nauwelijks machtig te zijn[74]), we slepen er een Britse politicoloog uit 1968 bij die iets over ‘middle-class radica- lism’ heeft geschreven, en we stellen de ‘expressieve politiek’ van de anti-vivisectie- beweging vast. Dat wil zeggen, voor de duidelijkheid, dat niet het onmiddellijke resultaat telde, maar de uitdrukking van het hogere doel – dat dus overigens blijkbaar niet of nauwelijks met dieren te maken heeft.
Het treurige is dat de schrijfster het, naar ik meen te begrijpen, eigenlijk zo goed bedoelt. Ik vind dat ze te aardig is over de antisemitische trekken van Ortts Felicia, waar zijn vriend Edward Peetere excuses voor wist die mij niet overtuigen. Ook verder: het zijn heus geen aanstaande nazi’s, die antivivisec- tionisten, erkent Kluveld royaal. Dit wordt inderdaad nog wel eens beweerd – en onmiskenbaar is er uit die hoek sympathie getoond voor deze beweging – en soms wederzijds. En het vertoog over die vrouwelijkheid zal toch een zeker engagement verraden. Dan ben ik een kniesoor als ik val over een passage als: “In een tijd waarin zwarten niet of nauwelijks als volwaardige mensen werden gezien” (p. 81). Door wie, als ik vragen mag? Door henzelf?
Maar goed, de theorie... hoe staat het met het resultaat van het eerlijk ambachtelijke speurwerk in de geschriften van onder anderen Ortt, die hier als bron gelden? Een aantal veelzeggende, zoals een opmerkelijke beschouwing over de dieren in het hiernamaals, en zijn interventie tegen Pijl, zijn eenvoudig geheel aan de aandacht van de
schrijfster ontsnapt. Kan gebeuren. Pijnlijker is dat zij een verhaal De ziel van de wijze consequent citeert als “De ziel der wijze” (het gaat over een man met een baard...). Dat is geen Nederlands en zo heet het dan ook niet. Van der Veer was geen dominee (p. 122), Van Mierop geen wiskundige (p. 131). Uitgeverij Chreestarchia bestond nog niet in 1900 (p. 69). Ach, dat ik zelf met een onnozel citaat aan bod kom en dat mijn naam verhaspeld wordt – leuk is het niet en het tweede evenmin vertrouwenwekkend, maar ook hiervan kan ik zeggen: moet kunnen, kan gebeuren... Als de schrijfster Felix Louis Ortt “eigenlijk” Louis Felix Ortt laat heten is de grens toch echt wel overschreden.
Een scriptie zou ik zeggen, niet publicabel. Zeker geen monografie, en al helemaal geen dissertatie. De hooggeleerden die hier geheel anders over dachten heten Schwegman en Labrie – daar kunnen we nog wat van verwachten, ongetwijfeld. (AdR)
Amanda Kluveld, Reis door de hel der onschuldi- gen – de expressieve politiek van de Nederlandse anti-vivisectionisten, 1890-1940; Amsterdam: Amsterdam University Press, 2000; Serie: Geschiedenis & Gezondheid; 278 pag.; f49,50.
Wie marxisme en bevrijdingstheologie met elkaar in verband brengt, heeft in ieder geval niets van het marxisme begrepen – en zoals Jacques Ellul krachtig en overtuigend betoogd heeft, ook niets van het Evangelie. Als er aan het christelijk geloof politieke consequenties zijn te verbinden, dan in de anti-po- litiek van het anarchisme. Michael Löwy heeft een populair werkje over “bevrijdingstheologie” geschreven waar Ellul wel raad mee wist. Maar Löwy is niet zomaar afgedaan. Als je de beschouwingswijze die hij toepast in Rédemption et utopie terugprojecteert, constateert hij een Wahlverwandtschaft tussen bevrijdingstheologen en marxisten. ‘Wij anarchisten’ kunnen daarover onze schouders ophalen. Dat kunnen we niet als Löwy diezelfde verwantschap-door-keuze constateert bij een selectie joodse denkers (het zijn allemaal mannen) met mystieke of messianistische inslag enerzijds en het anarchisme anderzijds. Ik ben geneigd te zeggen dat hij zich op terrein begeeft waar hij bevoegder geacht mag worden, als jood en zoeker naar wegen naar bevrijding. Uit het boek kan ik niet concluderen dat hij zelf voor Wahlverwandtschaft met anarchisme kiest. Maar in zijn inventarisatie wijst hij de weg naar gedachten en namen die voor een groot deel nieuw voor mij zijn in dit verband. Denkers die mij sympathiek zijn, en die ik niet zomaar met het anarchisme in verband zou brengen, worden in zijn Wahlverwandt- schaft-gezelschap opgenomen. Na het lezen van dit boek van Löwy kan ik mijn voorliefde voor Fromm, Benjamin en de Frankfurter Schule met mijn eigen keuze voor het anarchisme en interesse in het religieus-anarchis- me met elkaar verbinden. Synthese, dat is altijd prettig.
Van de Israëlische kritisch-theoreticus Ilan Gur-Ze’ev vernam ik in een lezing dat Her- bert Marcuse als doel van de revolutie de afschaffing van de lineaire tijd zag. Deze gedachte komt ook voor in de laatste geschriften van Benjamin en Marcuse zinspeelt er in zijn bijdrage aan Dialectics of liberation zeer bevlogen op. In zijn nagelaten papieren zou het thema veel meer opduiken. Ik heb er nog nauwelijks kennis van genomen, maar ik geloof het graag. We zijn hier bij een thematiek die meer verdient dan een enkele beschouwing naar aanleiding van een boek – het is inderdaad een gedachte die, of een doel dat bij het eschatologische streven van (religieus-)anarchisme past. En het past blijkbaar eerder bij de joodse traditie dan bij de christelijke.
Marcuse wordt niet apart genoemd door Löwy en Adorno en Horkheimer maar in het voorbijgaan, en het is ook wel gewaagd mensen die zich steeds van ‘het anarchisme’ gedistantieerd hebben en zich eigenlijk als marxisten zagen, zelf tot verwanten van alle anderen te kiezen. Het aardige van Löwy’s boek is echter dat hij die verwantschap als onontkoombare conclusie aankondigt. En laten we wel wezen: de Frankfurters beroepen zich wel op Marx, maar hebben nooit in de pas gelopen met een van de partijen die tot de nalatenschap van Marx heten te behoren. Strikt genomen zou men Marx zelf, in zijn beste ogenblikken, als behorende in het gezelschap dat Löwy opvoert kunnen opvatten. Zo ver gaat Löwy niet. ‘Wij’ kunnnen ons afvragen of we de ‘libertaire Marx’ niet uit de dreigende ondergang moeten redden. Maar terug naar Löwy’s inventarisatie.
Dat Buber, Landauer en Kafka zowel in een joods als een anarchistisch paradigma vallen, wist ik of had ik kunnen vermoeden. Toller en Sperber – ook niet geheel verrassend. Heterodoxe marxisten als Bloch en LukAcs, die ‘het anarchisme’ nooit helemaal hebben afgeleerd (evenmin als de joodse eschatologie) – nu ja, zo ver staan ze niet van de Frankfurters af. Zie dan ook: Leo Löwenthal. Maar ze zijn lid geweest van een partij die zich De Partij waande. Het zij hun vergeven, met de nodige aarzeling. Voor mij geheel nieuwe namen waren Franz Rosenzweig en Gershom Scholem, uitgesproken mystici – ik had eerlijk gezegd nog nooit een gedachte van belang besteed aan de kabbala, laat staan dat er hier een rijkdom aan libertaire gedachten te vinden zou zijn. Een wereld, of een nieuwe dimensie – tja, hoe druk je dit uit – diende zich aan bij het lezen van de desbetreffende hoofdstukken.
Waarom deze combinatie van joodse mystiek en anarchisme speciaal in Midden-Euro- pa tot stand kwam, vind ik niet aannemelijk uitgewerkt door Löwy. Hij vermeldt een Westeuropese, Franse uitzondering die bij de Wahlverwandtschaft zou horen: Bernard Lazare. Zou Simone Weil, zeer geïnteresseerd in christelijke mystiek – evenals Fromm, Landauer en nog andere wel genoemden – maar nooit overgelopen, en anarchiste met licht marxistische inslag, niet zeker zo passend zijn? Hoe Middeneuropees is dit joodse anarchisme? Wat te denken van de Engelse radiorabbijn Lionel Blue bijvoorbeeld, die in ether en boek nogal anarchistisch aandoet? En Nederland heeft ook joodse religieusanarchisten gekend: over S. van den Berg (Jan Boezeroen) heb ik zelf in het Vijfde Jaarboek Anarchisme geschreven.
Maar goed, het zijn vragen die ik zonder Löwy’s werk niet gesteld zou hebben, dus het is wat kniesorig. In het Amsterdamse antiquariaat De Kloof bevond zich de stapel met de Engelse vertaling van Löwy’s boek. Daarnaast lag – toen ik voor enkele collega- AS-redacteuren wat exemplaren scoorde – een praktische inleiding in de kabbala van rabbijn David A. Cooper (nee, dat is niet die schrijver uit Dialectics of Hberation, naar mijn weten): God is a verb. Rosenzweig’s Stern der Erlösung is leverbaar als Suhrkamp-uitgave en is bij Bijleveld in het Nederlands vertaald. Aan het werk! En zie ik daar aan het einde van de tunnel niet een verzameling kapotte klokken, die het einde van de lineaire tijd aankondigen? (AdR)
Michael Löwy, Redemption and Utopia. Jewish libertarian thought in Central Europe – a study in elective affinity; Londen: The Athlone Press, 1992. Ramsjprijs: f17,50 bij antiquariaat De Kloof, Amsterdam.
Velen betaalden inmiddels het abonnementsgeld (ƒ37,50) voor 2001 en maakten ook extra geld voor het Steunfonds over, waarvoor onze dank. Helaas bleven nog enkele tientallen lezers in gebreke hun abonnementsgeld te betalen. Wij vragen hen dat alsnog met spoed te doen. En wat betreft de donaties: vorig jaar ontvingen we in totaal 4466 gulden, maar dat bedrag is dit jaar nog lang niet bereikt. Daarom verzoeken we alle lezers om – alsnog of opnieuw – het Steunfonds (postgironum- mer 4460315 ten name van De AS Steunfonds in Moerkapelle) niet te vergeten! Ook wijzen we nog eens op de mogelijkheid om een abonnement op De AS cadeau te geven. Meer daarover elders in dit informatiekatern.
De eerstvolgende AS, die rond 1 september zal verschijnen, is zoals gewoonlijk een dubbelnummer. We combineren dan</strong> het Achtste Jaarboek Anarchisme, met onder meer artikelen over het Vlaams Blok, anarchosyndicalisme in Zuid-Afrika, Bakoe- nin, Piet Kooijman en Henri van den Bergh van Eysinga, met een themanummer over de Franse situationist Guy Debord (vooral bekend door zijn boek De Spekta- kelmaatschappij). De eerder aangekondigde aflevering over de Duitse anarchist Erich Mühsam schuift op naar 2002. En dan verschijnt eind van dit jaar een aan het thema Tolerantie <strong>gewijd nummer.
Een van de medewerkers aan het Afrikanummer van De AS was Karin van Haasteren (KA). Dit nummer bevat opnieuw illustraties van haar en ook in de toekomst kunnen we op haar medewerking blijven rekenen.
Al weer veel te lang geleden (januari 1993) organiseerden we voor onze lezers een studiedag. Opnieuw willen we een dergelijke bijeenkomst houden, waarschijnlijk nu in Roterdam. We vragen de lezers van De AS om ons alvast te laten weten wat ze van zo’n studiedag verwachten. Graag uw ideeën en suggesties naar postbus 43,2750 AA Moerkapelle!
Alle afleveringen van De AS (deels originele uitgaven, deels reprints) zijn tegen gereduceerde prijzen leverbaar. De nummers zijn afzonderlijk te bestellen (zie elders in dit infokatern) maar goedkoper nog als compleet pakket. AANBIEDING 1: inclusief verzendkosten kosten alle nummers, plus het apart verschenen Eerste Jaarboek Anarchisme en de onmisbare Bibliografie van 26 jaargangen van De AS slechts 200 gulden. Ook alle nog leverbare originele nummers (zie het overzicht elders in dit katern) zijn extra goedkoop in één pakket te verkrijgen (AANBIEDING 2). Dit pakket kost inclusief verzendkosten slechts 75 gulden. AANBIEDING 3 betreft de boeken en brochures die De AS inmiddels heeft uitgebracht (zie het overzicht Reprint Reeks en Overige Uitgaven elders in dit katern), met uitzondering van het Eerste Jaarboek Anarchisme en de Bibliografie De AS. Deze 16 uitgaven kosten in een pakket slechts 70 gulden (inclusief verzendkosten). En dan is er nog AANBIEDING 4: een pakket van alle uitgaven (aanbieding 3 plus Eerste Jaarboek en Bibliografie), dat inclusief verzendkosten slechts 85 gulden kost. Vanzelfsprekend gelden alle aanbiedingen zo lang de voorraad strekt.
Redactie en administratie De AS
Zolang de voorraad strekt zijn nog losse exemplaren verkrijgbaar van diverse reeds verschenai afleveringen van de AS. Men kan deze nummers bestellen door stor- ting/overmaking van ƒ4,50 (inclusief verzendkosten) op postgiro 4460315 van de AS, postbus 43,2750 AA Moerkapelle. In verband met de portokosten moet voor tenminste ƒ13,50 besteld worden!
Leverbaar zijn de volgaide afleveringen: nr. 38 (Bedrog van het kapitaal), nr. 41 (Gezondheidszorg), nr. 42/43 (Proudhon), nr. 44/45 (Onkruit & Antimilitarisme), nr. 46 (USA), nr. 47 (Geweld), nr. 55/56 (Politieke vorming), nr. 59/60 (Anarchistische perspectieven), nr. 61 (Marx), nr. 63 (Anarchie & avantgarde), nr. 64 (De crisis), nr. 65 (Nationalisme & bevrijdingsbewegingen), nr. 66 (Een libertaire staat?), nr. 67 (Arbeidsethos), nr. 68 (Anarchisme & utopie), nr. 69 (Nieuwe socialebewegingen), nr. 70 (Clara Wichmann), nr. 71 (Staatskunst of straatcultuur), nr. 72 (Eigendom), nr. 73 (Technologie), nr. 74 (Spanje 1936-1986), nr. 75 (Macht), nr. 76 (De sociocratie van Kees Boeke), nr. 77 (De verwording van rechts), nr. 78 (Max Stimer), nr. 79 (Musica Anarchica), nr. 80 (Berlijn), nr. 81 (Onderdak), nr. 82 (Tegenethiek), nr. 83 (Provo), nr. 84 (Oost-Europa), nr. 86 (Literatuur), nr. 87 (Domela Nieuwenhuis), nr. 88 (De staat van de ecologie), nr. 89 (Onder anarchisten), nr. 90 (De verlokking van rechts), nr. 91 (Murray Bookchin), nr. 92 (Menselijke natuur ar anarchisme), nr. 93 (Stad, straat, federatie), nr. 94 (Het labyrint van de vrijheid), nr. 95 (Christen-anarchisme), nr. 96 (Buitenstaanders over anarchisme), nr. 97 (Israël), nr. 98 (Transport), nr. 99 (Sarajevo), nr. 100 (Beeldvorming), nr. 101 (Media), nr. 102 (Nederland immigratieland), nr. 103 (William Godwin), nr. 104/105 (België), nr. 106 (Economie), nr. 107 (Politiek), nr. 108 (Wim van Dooren), nr. 111 (Voorheen Sovjetunie), nr. 113 (Gustav Landauer), nr. 114 (Poëzie als ordeverstoring), nr. 115 (Latijns Amerika), nr. 117 (Domela als internationale figuur), nr. 118 (Italië), nr. 121 (Leren), nr. 124 (Dieren), nr. 125 (Disciplinering), nr. 128 (Armoede), nr. 129 (Frankrijk), nr. 132 (Afrika).
Dubbelnummers kosten ƒ9,- per stuk. Dit zijn: nr. 109/110 (De bevrijding van het anarchisme), nr. 112 (Tweédejaarboek Anarchisme), nr. 116 (DerdeJaarboek Anarchisme), nr. 119/120 (Vierde Jaarboek Anarchisme), nr. 122/123 (Vijfde Jaarboek Anarchisme), nr. 126/127 (Zesdejaarboek Anarchisme/Anarchisme in Nederland), nr. 130/131 (Zeverde Jaarboek Anarchisme/Landbouw).
Er zijn nu ook reprints verkrijgbaar van: nr. 1 (Syndicalisme), nr. 2 (Marxismekritiek), nr. 3 (Anarchisme vandaag), nr. 4 (Vrouwenbevrijding), nr. 5 (Zelfbeheer), nr. 6 (Registratie), nr. 7 (Energie), nr. 8 (Anarchisme & parlement), nr. 9/10 (Onderwijs, opvoeding misvorming), nr. 11 (De vakbeweging in de krisis), nr. 12 (De Grote Depressie), nr. 13 (Terrorisme), nr. 14 (Godsdienst), nr. 15/16 (Fascisme), nr. 17 (Misdaad ai straf, met teksten van Clara Wichmann), nr. 18 (Arthur Lehning), nr. 19 (Antimilitarisme), nr. 20 (Monarchie en Oranje), nr. 21/22 (Bakoenin), nr. 23 (Duitsland), nr. 24 (Anarchisme), nr. 25 (Organisatie), nr. 26 (Kiezen of delen), nr. 27 (Bouwen & wonen), nr. 28 (Kropotkin), nr. 29/30 (Veiligheid), nr. 31 (Milieu & macht), nr. 32 (Ontwikkelingshulp?), nr. 33/34 (Sexualiteit), nr. 35 (Anarchisten en de staat), nr. 36 (Europa), nr. 37 (Anarchisme en wetenschap), nr. 39/40 (Anton Constandse en het anarchisme), nr.48 (Kunst & Anarchie), nr. 49 (Stembiljet of sociale aktie), nr. 50/51 /52 (Anarchisme over degrenzen), nr. 53 (De Staat van verzorging), nr. 54 (Schijnanarchis- me), nr. 57 (Tolstoj), nr. 58 (Coöperaties en collectieven), nr. 62 (Bart de Ligt), nr. 85 (Anarcha-feminisme). Alle reprints (ook de dubbelnummers) kosten ƒ4,50 per stuk. Als speciale aanbieding geldt alle nog leverbare afleveringen (exclusief reprints) van De AS voor slechts ƒ75,-
De AS brengt een serie herdrukken van oude anarchistische pamfletten en brochures. In deze reprint-reeks van curieuze geschriften zijn nu verschenen:
Anton Constandse; Anarchisme; een uit 1930 daterende, 14 p. omvattende beschouwing die bij Constandse’s eigen uitgeverij de Albatros verscheen (001);
R. Tamminga, Theorie en praktij van het nemen; een begin deze eeuw door de schrijver in eigar beheer uitgegeven brochure van 16 p., waarin het neem- en eetrecht wordt verdedigd (002);
Henk Eikeboom, De anarchist en het huwelijk; een 24 p. tellende, in 1921 bij Libertas (de drukkerij van Rijnders’ Vrije Socialist) verschenar betoog van Henk Eikeboom dat veel stof deed opwaaien. Clara Wichmann sabelde Eikebooms pladooi voor ‘Stirne- riaanse lustbeleving’ fijntjes neer (003);
Anton Constandse, Heinrich Heineals dichter en denker; een uit 1928 daterende, 48 p. tellende brochure van Constandse, opgenomen in de bundel Groote Persoonlijkheden, een uitgave van Orion (1928) die sindsdien nooit herdrukt is (004);
J. Bedeaux en K.A. Fraanje, Rhapsoden, zangen in modern gewaad; een bundel die in 1951 verscheen bij Het Rode Boek te Rotterdam. Met een inleiding van B. Damme. 64 p. (bestelnummer: 005);
Simon Radius, Proudhon over kerk en samenleving; een in 1981 bij de Vrije Gedachte verschalen essay. 42 p. (bestelnummer: 006);
Piet Kooijman, Heden, verleden en toekomst in zakformaat; een reprint van de in 1935 voor het eerst verschenen brochure over de voorhoedefunctie van de gedéklasseerden (‘neem ai eet’), aangevuld met een herdruk van het artikel De vooruitzichten der arbeidersbeweging uit datzelfde jaar en een biografische schets van Piet Kooijman door Hans Ramaer. 48 p. (bestelnr.: 007).
Spanje 1936-1966. Een 47 p. tellende geïllustreerde special van het anarchistisch tijdschrift De Vrije (juli 1966) met een interview met een oud-Spanjestrijder en vader bijdragen van o.a. Rudolf de Jong, José Peirats, Hem Day en Victor Garcia (bestelnr.: 008)
Deze reprints kan men franco pa post ontvangen door storting/overmaking op postgirorekening 4460315 van De AS, Moakapelle met vermelding van bestelnum- ma(s): 001-003: ƒ6,=; 004: ƒ6,=; 005: ƒ6,=; 006: ƒ6,=; 007: ƒ6,=; 008: ƒ6,=.
Bibliografie De AS jaargangen 1972-1998; 105 p.; indusief vazendkosten ƒ15,-.
Paul Eltzbacha, Anarchisme Reprint in paperback van de Nedalandse vertaling uit 1903; 293 p.; indusief vazendkosten ƒ29,50.
Easte Jaarboek Anarchisme; 151 p.; indusief vazaïdkosten ƒ12,50.
Anton Constandse, De zelfvernietiging van het protestantisme, een in 1926 vaschenen kritische beschouwing van de godsdienst. Complete reprint in paperback; VIII + 120 pag.; indusief vazendkosten f15,-.
Anton Constandse, De ellende der religie. Reprint van brochure uit 1923; 20 p.; indusief vazaïdkosten ƒ2,50.
Anton Constandse; God is het kwaad. Reprint van brochure uit 1924; 31 p.; indusief vazendkosten ƒ3,50.
Anton Constandse, Kan er een God zijn ?. Reprint van brochure uit 1927; 16 p.; indusief vazendkosten ƒ2,50.
Anton Constandse, Godsdienst opium voor het volk. Reprint van brochure uit 1929; 15 p.; indusief vazaïdkosten ƒ2,50.
Anton Constandse, Nederland, God en Oranje. Reprint van brochure uit 1932; 15 p.; indusief vazaïdkosten ƒ2,50.
Hans Ramaa, Het individualisme van Anton Constandse. Tekst van de achtste Anton Constandselezing (1994) voor De Vrije Gedachte in brochurevorm; 22 p.; indusief vazaïdkosten ƒ3,50.
Alle uitgaven te bestellen door storting op postrekaiing 4460315 van De AS te Moakapelle.
Invullen ai in gefrankeerde enveloppe opsturen naar adm. De AS, pb 43,2750 AA Moakapelle
Ik word abonnee en stort ƒ28,- op postgiro 4460315 van De AS in Moakapelle voor de nog in 2001 te verschijnen nummers.
Ik geef een jaarabonnement op De AS cadeau aan:
Naam:..............
Adres:..............
Plaats/posteode: ..............
Dit cadeau-abonnement betreft jaargang 2001. Ik betaal daarvoor ƒ37,50 via postgiro 4460315 van De AS te Moakapelle.
Nieuwe abonnees, alsmede degenen die een cadeau-abo geven, ontvangen gratis een reprint van oude anarchistische brochures (zie hierboven), naar keuze 001-003 004, 005,006, 007 of 008.
Naam:..............
Adres:..............
Datum:
Plaats/posteode: .............. Ik kies reprint..............
Handtekening:
JAN BÖRGER-BIBLIOTHEEK FILOSOFIE
BOEKEN/BROCHURES:
Jan Borgen
Het spookt in de Sint Jan!
De filosofische betekenis van het offer en de levenskunst.
ƒ 39,50
Selectieve heruitgave van vroeg werk.
Biografie en inleiding: Wim de Lobel. (1997, 356 blz. ISBN 90-76033-01-3)
De Kerstgedachte. Eeti evangelisch wijsgerige formule.
(heruitgave 1997, 100 blz. ISBN 90-76033-02-1)
ƒ 15,00
Anarchisme en Nihilisme. (heruitgave 1993 met nawoord) 19 46, 85 blz.
/ 12,50
Communisme-Anarchisme-Nihi lisme.
(reprint)
1932, 21 blz.
ƒ
5,00
Hegel en onze tijd, (rede)
Is het Fascisme en Nationaal Socialisme.
(reprint)
1928, 32 blz.
f
6,50
logisch houdbaar?
De fout in de Nationaal
(reprint)
1932, 45 blz.
f
7,50
Socialistische Staatsleer. (reprint)
Wim de Lobel:
Jan Borger, filosoof en anarchist. (lezing, 1995, 25 blz. – bewerkte versie met notenapparaat)
1933, 40 blz.
f
f
7,00
5,50
Spiritueel anarchisme en de orde van de zelfbeteugeling.
Het universele principe – Arche anarchos estin. f 15,00
(Bundel, 1999, 112 blz. geïll. ISBN 90-76033-04-8)
G.M. de Gelden
Russische denkers. Tsaadajew; Chomjakow; Kirejewsky; Herzen;
Tolstoj; Dostojewsky; Solowjow; Berdjajew. (1934 168 blz. reprint 2000) ƒ 20,00
H. Bakels:
Oorsprongen van het christendom. (1923 104 blz. reprint 2001) ƒ 15,00
Prof.Dr.G.A. van den Bergh van Eysinga:
Hegel. Leven en werk. (1931 104 blz. geïll. reprint 2001) ƒ 15,0 0
Dr.H.W.Ph.van den Bergh van Eysinga:
Het Christus-Mysterie. (1917 250 blz. reprint 2001) / 25,00
Hans de Heer:
Oer-informatie. Een confrontatie van de moderne
natuurkunde met de filosofie van Jan Borger. f 10,00
(1998, 50 blz. ISBN 90-76033-03)
Geest van stof. De Mnemocratische Evolutie
van het bewustwordingsproces. f 15,00
(2000, 93 blz. ISBN 90-76033-06-4)
Michiel Wielema:
Ketters en verlichters. De invloed van het spinozisme en wolffianisme op de verlichting in gereformeerd Nederland. f 39,50
(Academisch proefschrift, 1999, ringband A-4. 196 blz. ISBN 90-76033-05-6)
Bestellingen via de boekhandel of rechtstreeks bij de uitgever, Jan Börger-Bibliotheek. Postbus 43, 2750 AA MOERKAPELLE. Postgiro 77 0 36.
(Vanwege portokosten minimaal voor ƒ 12,50 bestellen.)
Meer informatie zie website: www.ibizweb.nl (ook verkoop)
Freek Kallenberg
TECHN<S>
Critical Art Ensemble
UTOPISCHE BELOFTEN – INTERNETREALITEIT
Mark Dery
‘WILDE NATUUR’
De Unabomber ontmoet de digelite
Freek Kallenberg
DE GIFT ALS GEMENE VERLEIDER
Karlijn de Blécourt
GRRRLPOWER: DE OPMARS VAN CYBERFEMINISME
Gertjan Broekman
DE KLIMATOLOGISCHE STAD VAN PETER VAN GOGH
Konrad Becker
TECHGNOSIS
Interview met Erik Da vis
Wilfried Hou Je Bek
GENERATIE DOTCOM 1.3: LOVEBYTES
Judith Metz
HET GEVAAR HYGIËNE!
P’tje Lanser
BLADSPIEGELS
Hans Ramaer, Wim de Lobel
REACTIES EN DISCUSSIES
Willie Verhoysen ea.
BOEKBESPREKINGEN
[1] Kevin Kelly, Out ofControL TheRise of Neo-Biological Civilization, Addison-Wesley, Reading, MA USA 1994, p. 200.
[2] Met een poster boy wordt een kind bedoeld dat in reclamespotjes wordt gebruikt om geld in te zamelen voor een goed doel.
[3] Kaczynski’s geschrift is oorspronkelijk gepubliceerd in The Washington Post onder de naam Industrial Society and its Future. Het is in Nederlandse vertaling (van Aad Janssen en Mare Hurkmans) uitgegeven door Ravijn/Arsenaal, Amsterdam 1996, onder de titel Het Unabomber Manifest. De industriële samenleving en haar toekomst.
[4] De You Will reclamespotjes van telecommunicatiegigant AT&T suggereren een betere, fleurige, hightech toekomst, u gebracht door AT&T: ‘Hebt u ooit uw baby in bed gestopt vanuit een telefooncel? Dat komt nog wel!’
[5] Steven Levy, ‘The Unabomber and David Gelemter’ in The New York Times Magazine, 21-5-1995, p. 50.
[6] Yahoo Serious was de op Einstein lijkende clowneske bolleboos in een Australische komische film met die naam.
[7] Kevin Kelly (kk), Topic 283 [fw]: The UNABOMB Manuscript in Cyber- space, The WELL, 21-9-1995. (‘kk’ is Kelly’s on line naam, ‘fw’ betekent FringeWare en The WELL is een bekend bulletin board, een van de eerste virtuele gemeenschappen.)
[8] Cyberpunk was een avant-garde sciencefictionbeweging die zich na de publicatie van William Gib- sons vruchtbare roman Neuromancer (1984)‘met popbewustzijn ging bezighouden. Tot op dit moment gaat men daarmee door, aangevoerd door fakkeldragers als Bruce Sterling, Neal Stephenson, Rudy Rucker, Pat Cadigan en Gibson zelf.
[9] The Street finds its own uses for things is de cyberpunkstrijdkreet die Gibson in diverse verhalen gebruikt. De slogan – het ‘sjibbolet’ – vormt het hart van cyberpunk en omvat de subculturele principes van gestolen, ondermijnde technologie of informatie.
[10] Dery verwijst naar Mad Max II – The Road Warrior, het tweede deel in een ‘dystopische’ sciencefictiontrilogie (met Mad Max en Mad Max III: Beyond Thunderdome), waarin de mens na een atoomexplosie tot zijn meest primitieve staat werd herleid en opnieuw het recht van de sterkste geldt. Enig objectief: het vinden van brandstof. Road Warrior is cyberpunk omdat het – Gibsons beruchte citaat The Street finds its own uses for things indachtig – lowtech brokstukken uit het verleden gebruikt om een visie van de toekomst te construeren. (TP)
[11] Kaczynski wordt hier geciteerd door Tom Morgan- thau in ‘Who is He?’ Newsweek, 8 mei 1996, p. 40. Er is sprake van Lo-tek of lowtech (omgekeerde van hightech) omdat Gibsons straatbeeld (net als Blade Runner overigens) werd opgetrokken uit het ‘afval’ (Giulliana Bruno noemt het Ramble City of deconstructivistische architectuur) van een vorige beschaving (lees: de onze). (TP)
[12] Karl Taro Greenfeld, ‘The Incredibly Strange Mutant Creatures Who Rule the Universe of Alienated Japanese Zombie Computer Nerds’, Wired, eerste uitgave (1993, ongedateerd), p. 69.
[13] Reich hanteert dit begrip in veel van zijn geschriften, vooral in zijn boek The Work ofNations.
[14] De Freedom Club (= Ted Kaczynski), Het Unabomber manifest. De industriële samenleving en haar toekomst, Ravijn/Arsenaal, Amsterdam 1996, p. 16.
[15] John Battelle (jbat), Topic 129 [wired]: New Republic Slams Wired!, the WELL, 14-1-1995.
[16] ‘The Nine ’Beyonds’, 1994 Vintage Books persuitgave voor Peters’ Crazy Times Call for Crazy Organizations.
[17] Thomas Kiely, ’Unconventional Wisdom’, CIO, 15 december 1993 – 1 januari 1994, deel 7, nr. 6, p. 26.
[18] William Gibson, Neuromancer, Ace, New York 1984, p. 203; Gibson, ‘New Rosé Hotel’, Burning Chrome, Ace, New York 1987, p. 107.
[19] Andrew Ross, The Chicago Gangster Theory of Life: Nature’s Debt to Society, Verso, New York 1994, p. 4.
[20] Londa Schiebinger, Nature’s Body: Gender in the Making of Modern Science, Beacon Press, Boston 1993, pp. 5, 7.
[21] Een bestseller in Amerika, berucht vanwege de bewering dat negers intellectueel gezien (en genetisch) inferieur zijn aan blanken.
[22] Ross, ibid., pp. 5, 15.
[23] Ross, ibid., p. 12.
[24] Roland Barthes, Mythologies, The Noonday Press, New York 1972.
[25] Contingentie is een filosofisch begrip. Iets is contingent als het niet afgeleid of voorzien had kunnen worden, nergens bij past of ‘toevallig’ is. Volgens sommigen, waaronder Spinoza, is contingentie slechts te wijten aan onze gebrekkige kennis: als we meer wisten zou de noodzakelijkheid van alles blijken.
[26] Verschenen in Telepolis, www.heise.de/tp.
[28] Richard Barbrook en Andy Cameron ‘The Califomian Ideology’ in Science as Culture, No. 26, Vol 6 Part 1, 1996.
[29] Alvin Toffler, The Third Wave, London: Pan, 1980.
[30] Ithiel de Sola Pool, Technologies of Freedom: on free speech in the electronic age, Cambridge Mass: Belknap Press, 1983.
[31] Richard Barbrook, The Regulation of Liberty: free speech, free trade and free gifts on the Net, www.nettime.org/ nettime. w3archive/200008/msgOOl 10.html
[32] Tim Berbers-Lee with Mark Fischetti, Weaving the Web: the past, present and future of the World Wide Web by its inven- tor, Orion Books, London, 1999. Commons is een door iedereen vrij te benutten goed of domein en dus het tegendeel van op eigendomsrecht gebaseerd exclusief gebruik.
[33] Richard Barbrook, ‘Cyber-communism: how the Americans are superseding capitalism in cyberspace’ in Science as Culture, Number 1, Volume 9, 2000, p. 5-40.
[34] Howard Rheingold, The Virtual Community: finding connection in a computerised World, London, Secker & Warburg, 1994.
[35] Apropos of Richard Barbrook’s cybercommunism; gepost op nettime-l@bbs.thing.net
[36] Marianne van den Boomen. Leven op het Net, Instituut voor Publiek en Politiek, Amsterdam 2000, p. 31.
[37] Idem, p. 135.
[38] Ulrich Gutmaier, The Net Is not the Club, www.mi.cz/obl
[39] Jeremy Rifkin. ‘Het netwerk tiert op de stervende markt’ in Trouw, 11 november 2000.
[40] Fransisco van Jole, ‘Privacy? Waar dan?’, de Volkskrant, 3 maart 2000.
[41] Re: The Anar- chives... The Mythology of Technology: The Internet As Utopia, www.nettime.org/ nettime. w3archive/l99611/msg00043.html
[42] Deanna Herst in ‘Sheroes en Girlmonsters’ in: Lover 2000/3.
[43] Laurel Gilbert and Crys- tal Kile, SutferGrrrls: Look Ethel An Internet Guide For Us, Seal Press, Seattle 1996, p. 5.
[44] KI = kunstmatige intelligentie.
[45] Zie bijvoorbeeld Peter Lambom Wilson, ‘Van Cyberspace tot Neuropsace’ in Andere Sinema, maart/april 1996 en ’Net-religie’ in Mba-Kajere winter 1997.
[46] BBS: Bulletin Board System, openbare computer waarop andere computers via een modem kunnen inbellen, niet gekoppeld aan het internet. Mud: Multi User Domain, interactieve tekstomgeving, draaiend met een eigen mud-protocol (=set van technische regels over afhandeling en vervoer van specifieke data over een netwerk).
[47] Met dank aan: Jeroen Breekveldt; Carianne van Dorst; Astrid Links, Dirk Roorda; en Joost Slis.
[48] Karei Veile (1984). Lichaam en hygiëne. Naar de wortels van de huidige gezondheidscul- tuur. Gent: Kritak M.I.A.T p. 13-17.
[49] Veile, p. 23-25.
[50] Veile, p. 79-98.
[51] Gerard de Vries (1998), ‘De constitutie van een fatsoenlijke risico-samenleving’ in: Publiekscollege De Ba- He/ResPublica,12-2-1998 (lezing).
[52] Veile, p. 79-98.
[53] Veile, p. 25.
[54] Veile, p. 17.
[55] Re- nate Dorrestein (1988), ‘De afwas na Alletta Jacobs’ in: Els van der Wal eds. (1988), Vliegende schotels: over de strijd in het huishouden. Amsterdam: Nijgh & van Ditmar.
[56] Ruth Oldenziel en Carolien Bouw eds. (1998), Schoon genoeg: Huisvrouwen en huishoudtechnologie in Nederland 1898-1998. Nijmegen: SUN, p. 9-12.
[57] Beschrijving ontleend aan: Sander Pleij en Xandra Schutte (1998), ‘De drukknop huisvrouw’ in: De Groene Amsterdammer, 1 april 1998.
[58] Ol- denziel en Bouw, p. 13.
[59] ‘Het toilet is vaak besmet’ in: Haarlems Dagblad, 18 oktober 1999.
[60] ‘AH waarschuwt klant tegen gevaar E-coli-bacterie’ in: de Volkskrant, 23 januari 2001; ‘Honderd procent voedselveiligheid bestaat niet’ in: de Volkskrant, 23 januari 2001; ‘Eén wc kan echt niet meer’ in: de Volkskrant, 25 januari 2001.
[61] Veile, p. 56.
[62] http;//www. psychowijzer.nl/html/body_dwang.htm 14-2-01. Dit is opnieuw een voorbeeld van hoe technologie het leven van mensen beïnvloedt. Mannen, wees gewaarschuwd voor de verstopte computers. De vrouwenbeweging mocht eens postuum haar gelijk krijgen.
[63] Aldus Astrid Links, doktersassistente Huisartsenpraktijk Nieuwland in Amersfoort op vrijdag 16 februari 2001.
[64] Idem.
[65] de Volkskrant, 2000. Het precieze artikel kan ik niet meer vinden en de Volkskrant heeft geen archief op internet (JM).
[66] Vgl. de bespreking van Aat Brand van deze studie in De AS 102, p. 30 e.v.
[67] Van Binsbergen’s oratie Culturen bestaan niet (Rotterdam 1999) is ook te vinden op Internet: home.soneraplaza.nl.
[68] De geïnteresseerde lezer zij hier gewezen op de fraaie door Susan Moller Okin samengestelde bundel Is multiculturalism badfor wo- men? (Princeton 1999), waarin onder meer bijdragen van Martha Nussbaum en Saskia Sassen. Van belang is vooral de bijdrage van Azizah Y. al-Hibri, Is western patriarchal femi- nism goodfor third world/minority women? (pp. 41-46).
[69] Overigens wezen al veel eerder ook niet- anarchisten op het problematische van de term ‘tolerantie’, zoals bijvoorbeeld de historicus Kossman. Deze schreef in 1984 in zijn artikel Tolerantie toen en nu: “(Het begrip tolerantie) sluit – of men zich dat nu bewust is of niet – in dat er een hiërarchie bestaat; er is een groep die tolereert en er is een groep die getolereerd wordt. In de strikte betekenis van het woord is tolerantie discriminerend en dus vijandig aan de grondwet.” Dit artikel is te vinden in E.H. Kossmann, Politieke theorie en geschiedenis, Amsterdam (Bakker), pp. 45-58. Het citaat staat op p. 49.
[70] No pasaran: Ze (de opstandelingen onder leiding van generaal Franco) zullen er niet doorkomen (om Madrid te veroveren).
[71] Hoewel de Internationale Brigades politiek gezien zeer heterogeen waren samengesteld, slaagden de communisten er al snel in om het bevel van de meeste divisies van de Internationale Brigades naar zich toe te trekken of toe te vertrouwen aan hen welgevallige officieren.
[72] Onder hen Burnett Bolloten, Hugh Thomas en zelfs George Orwell. Terwijl zeker de laatste niet bepaald bekend stond als iemand die de communisten een warm hart toedroeg en ook Thomas staat zeker niet geboekstaafd als een overtuigde communist.
[73] Eerlijk gezegd heb ik tot voor een paar jaar geleden gedacht dat ook Ger Harmsen in zijn dissertatie Blauwe en rode jeugd deze term in denigrerende zin bezigt. Uit zijn autobiografie heb ik inmiddels begrepen dat dit niet zo bedoeld is, waarmee ik ook een eerdere verdenking van ’anti-anarchistisch dédain’ moet intrekken – graag gedaan.
[74] “his concern voor suffering animals” (p. 45), “red en white” (p. 273), enz. enz. – ook een zalig bewijs van onvermogen voor een uitgeverij die onder de treurige naam Amsterdam University Press werkt...
{1} Dit artikel werd voor het eerst gepresenteerd tijdens de Interface 3 conferentie in Hamburg 1995 en is onder de titel UtopianPromises-NetRealities opgenomen in de bundel Flesh Machine. Cyborgs, Designer Babies and New Eugenic Consciousness, Critical Art Ensemble, Autonomedia, New York, 1998. CAE is een kunstenaars- en schrijverscollectief dat performances, tapes en boeken maakt. Ze treden regelmatig op in universiteiten en kunstcentra, maar verkiezen om hun performances los te laten op het nietsvermoedende publiek van nachtclubs en andere publieke plaatsen. Ze houden zich vooral bezig met het lichaam, zoals dat wordt gemedieerd door televisie, computers, surveillance- en biotechnologie. Vertaling en bewerking: Sies van Raaij.
{2} Dit essay werd voor het eerst gepresenteerd als een grotendeels geïmproviseerde lezing tijdens een conferentie over sekse en technologie op 27 april 1996 in het Humanities Institute aan de State University of New York van Stony Brook (Long Island). Vertaling: Sies van Raaij, met dank aan Tom Paulus.
Mark Dery is cultuurcriticus. Hij schreef onder andere Escape Velocity: Cyberculture at the End of the Century, in vertaling (door Tom Paulus) uitgegeven bij Houtekiet als Het Digitale Lichaam. Hij werkt geregeld mee aan Andere Sinema en geeft lezingen in Amerika en Europa over nieuwe media, marginale kunst en subculturen.
{3} De Unabomber pleegde sinds 1978 zestien bomaanslagen waarbij drie doden en 23 gewonden vielen. Zijn voornaamste doelen waren UNiversities en Airlines, vandaar de naam UNA- bomber. Het woord ‘digelite’ betekent ‘digitale elite.’ In het Engels wordt de term digerati gebruikt. Het is afkomstig van het Amerikaanse digitale cultuurtijdschrift Wired en is afgeleid van literati dat ‘literaire intelligentsia’ betekent. Door Wired wordt het gebruikt om de digitale elite mee aan te duiden. Vandaar het Nederlands neologisme ‘digelite.’
{4} De auteur heeft onderzoek gedaan naar cyberfeminisme op Nederlandse websites. Haar onderzoek is te vinden op www.geocities.com/nedgurrl
{5} Oorspronkelijk (uitgebreider) verschenen in Zero News Datapool, april 1997. Vertaling uit het Engels: (c) Sakhra -1’Assal 2001. Erik Davis is reiziger en freelance schrijver. Hij schrijft voornamelijk over popcultuur en technologie in bladen als Wired, Gnosis, Fringeware Review, The Nation en The Village Voice. Hij heeft een eigen website: www.levity.com/figment